3.1 Organisme in hun omgeving
1 / 16
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Bekijk bron 2 in je leerboek. Noteer vier biotische factoren in een bos
Slide 2 - Open question
Noteer vier abiotische factoren die van invloed zijn op het leven in een bos.
Slide 3 - Open question
Bekijk in bron 3 de abiotische en biotische factoren die een koolmees beïnvloeden.
Lees daarna de onderstaande tekst en beantword de vragen.
Bekijk in bron 3 de abiotische en biotische factoren die een koolmees beïnvloeden.
Lees daarna de onderstaande tekst en beantword de vragen.
Bekijk in bron 3 de abiotische en biotische factoren die een koolmees beïnvloeden.
Lees daarna de onderstaande tekst en beantwoord de vragen.
Een eekhoorn leeft in het bos, vooral boven in de bomen. Hij eet zaden van bomen zoals hazelnoten en eikels, maar in de lente ook insecten en jonge vogeltjes. Eekhoorns moeten soms vluchten voor haviken of boommarters. Een eekhoorn is een dagdier, in het donker is hij niet actief. In de winter houden eekhoorns een winterrust. Ze zitten in hun nest en blijven warm dankzij hun dikkere wintervacht. Noteer uit de tekst de abiotische factoren voor een eekhoorn.
Lees daarna de onderstaande tekst en beantword de vragen.
Bekijk in bron 3 de abiotische en biotische factoren die een koolmees beïnvloeden.
Lees daarna de onderstaande tekst en beantword de vragen.
Bekijk in bron 3 de abiotische en biotische factoren die een koolmees beïnvloeden.
Lees daarna de onderstaande tekst en beantwoord de vragen.
Een eekhoorn leeft in het bos, vooral boven in de bomen. Hij eet zaden van bomen zoals hazelnoten en eikels, maar in de lente ook insecten en jonge vogeltjes. Eekhoorns moeten soms vluchten voor haviken of boommarters. Een eekhoorn is een dagdier, in het donker is hij niet actief. In de winter houden eekhoorns een winterrust. Ze zitten in hun nest en blijven warm dankzij hun dikkere wintervacht. Noteer uit de tekst de abiotische factoren voor een eekhoorn.
Slide 4 - Open question
Noteer ook de biotische factoren voor een eekhoorn uit de tekst.
Een eekhoorn leeft in het bos, vooral boven in de bomen. Hij eet zaden van bomen zoals hazelnoten en eikels, maar in de lente ook insecten en jonge vogeltjes. Eekhoorns moeten soms vluchten voor haviken of boommarters. Een eekhoorn is een dag dier, in het donker is hij niet actief. In de winter houden eekhoorns een winterrust. Ze zitten in hun nest en blijven warm dankzij hun dikkere wintervacht.
Een eekhoorn leeft in het bos, vooral boven in de bomen. Hij eet zaden van bomen zoals hazelnoten en eikels, maar in de lente ook insecten en jonge vogeltjes. Eekhoorns moeten soms vluchten voor haviken of boommarters. Een eekhoorn is een dag dier, in het donker is hij niet actief. In de winter houden eekhoorns een winterrust. Ze zitten in hun nest en blijven warm dankzij hun dikkere wintervacht.
Slide 5 - Open question
Soortgenoten zijn een biotische factor voor de eekhoorn.
Hoe kunnen andere eekhoorns de eekhoorn beinvloeden? Schrijf een voorbeeld op.
Hoe kunnen andere eekhoorns de eekhoorn beinvloeden? Schrijf een voorbeeld op.
Slide 6 - Open question
Geef een omschrijving van het begrip ecosysteem.
Slide 7 - Open question
Hieronder zie je twee voorbeelden van ecosystemen.
Noteer de naam van het ecosysteem.
Noteer de naam van het ecosysteem.
Slide 8 - Open question
in deze ecosystemen hebben enkele abiotische factoren grote invloed.
Noteer voorbeelden van twee van zulke abiotische factoren.
Noteer voorbeelden van twee van zulke abiotische factoren.
Slide 9 - Open question
Welke biotische factoren hebben grote invloed in deze ecosystemen?
Noteer de naam van het juiste ecosysteem in deze zinnen.
1. In ____________________ is het gras heel kort, doordat er veel grazers zijn.
2. In ____________________ houden planten het zand vast, zodat het niet weg waait.
3. In ____________________ zoeken vogels met lange snavels naar regenwormen.
Noteer de naam van het juiste ecosysteem in deze zinnen.
1. In ____________________ is het gras heel kort, doordat er veel grazers zijn.
2. In ____________________ houden planten het zand vast, zodat het niet weg waait.
3. In ____________________ zoeken vogels met lange snavels naar regenwormen.
Slide 10 - Open question
Hoe zijn de platen in bron 4 aangepast aan hun omgeving?
Noteer aan welke abiotische factor de plant is aangepast?
Noteer door welke eigenschap is de plant aangepast aan zijn omgeving?
Noteer dit van de volgende planten: speenkruid, klimop, cactus, paardenbloem
Noteer aan welke abiotische factor de plant is aangepast?
Noteer door welke eigenschap is de plant aangepast aan zijn omgeving?
Noteer dit van de volgende planten: speenkruid, klimop, cactus, paardenbloem
Slide 11 - Open question
Hieronder zie je een waterlelie. Een waterlelie is een waterplant. Waterplanten zijn aangepast aan hun omgeving. Kijk goed naar de afbeelding. Welke aanpassingen heeft de waterlelie aan de volgende
Abiotische factoren? Vul de zin aan.
Onder water is weinig licht, zeker in een sloot met veel kleine organismen en zwevende modderdeeltjes.
De bladeren ......................
Abiotische factoren? Vul de zin aan.
Onder water is weinig licht, zeker in een sloot met veel kleine organismen en zwevende modderdeeltjes.
De bladeren ......................
Slide 12 - Open question
Het water stroomt een beetje.
De stengels zijn.....................
De stengels zijn.....................
Slide 13 - Open question
Water bevat minder zuurstof dan lucht.
De stengels bevatten_________________________om zuurstof naar de wortels te vervoeren.
De stengels bevatten_________________________om zuurstof naar de wortels te vervoeren.
Slide 14 - Open question
Bekijk bron 5. Raven zijn warmbloedige dieren. Wat betekend dat?
