BSM Samenvatting 1.3 Bewegingsapparaat VWO 4

Welkom klas VWO 4
                             Programma ven deze les
                           - Beweegopdracht
                           - So over de hoofdstukken 1.3 t/m 1.7
1 / 36
next
Slide 1: Slide
Lichamelijke opvoedbingMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom klas VWO 4
                             Programma ven deze les
                           - Beweegopdracht
                           - So over de hoofdstukken 1.3 t/m 1.7

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Video

This item has no instructions

Anatomie
Fysiologie
Houdt zich bezig met het bestuderen van de opbouw van het menselijk lichaam
Is de wetenschap die zich bezighoudt met hoe het lichaam functioneert
Gaat over opbouw van cellen en spieren 
Gaat over het bewegen (van spieren en lichaam)

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

Een volwassen persoon heeft ongeveer 350 botten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Een baby wordt geboren met zo'n 350 botten, volwassenen hebben ongeveer 206 botten. 
Waarvoor dient het skelet?
A
Stevigheid
B
Bescherming
C
Beide antwoorden zijn goed
D
Beide antwoorden zijn fout

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Kogelgewricht
Ellipsvormig gewricht
Zadelgewricht
Rolgewricht
Zet het juiste onderdeel bij het goede gewrichtssoort
Scharniergewricht
Heup
Knie
Schouder
Onderarm
Elleboog
Vingers
Duim

Slide 6 - Drag question

Eén-assig
Rolgewricht
Bij een rolgewricht rollen de botten over elkaar heen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de onderarm waarbij het spaakbeen om de ellepijp draait. Ga naar de pagina van het rolgewricht.
Schaniergewricht
Een schaniergewricht werkt net als een schanier van een deur. Het gewricht kan ook alleen maar heen en weer bewegen. Dit gebeurt bijvoorbeeld tussen de vingerkootjes. Ga naar de pagina van het schaniergewricht.
Twee-assig
Zadelgewricht
Bij een zadelgewricht liggen twee zadelvormige botvlakken op elkaar. Er kan hier om twee assen bewogen worden. Een voorbeeld hiervan is het gewricht tussen de handwortel en het middenhandsbeentje van de duim. Ga naar de pagina van het zadelgewricht.
Eivormig gewricht
Het ei- of ook wel ellipsoïd gewricht, heeft een bol en een hol ellipsvormig (eivormig) gewrichtsvlak. Het eivormig gewricht heeft twee bewegingsmogelijkheden. Dit gewricht is te vinden tussen de vinger en de handplam. Ga naar de pagina van het eivormig gewricht.
Drie-assig
Kogelgewricht
Een kogelgewricht bestaat uit een kogel in een kom. Dit gewricht heeft veel bewegingsvrijheid. Dit gewricht zit bijvoorbeeld in je heup en in je schouder. Je kan je arm voor- en achterwaarts, maar ook zijwaarts bewegen. Daarnaast kan je je bovenarm in zijn eigen lengterichting roteren. Ga naar de pagina van het kogelgewricht.
In het menselijk lichaam komt spierweefsel voor in:
A
1 vorm
B
3 vormen
C
2 vormen
D
4 vormen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Het maag-darmstelsel, bloedvaten, luchtwegen en voortplantingsorganen zijn voorbeelden van:
A
Willekeurige spieren
B
Dwarsgestreept spierweefsel
C
Glad spierweefsel
D
Hartweefsel

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

We hebben met spieren de 'origo' en de 'insertio' sleep de goede betekenis naar de woorden. 
Origo
Insertio
Begin
Eind

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

Spieren werken samen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Geef een voorbeeld hoe spieren samenwerken met de woorden 'Agonist' en 'Antagonist'

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Pectoralis major (grote borstspier)
Biceps brachii (biceps/tweehofdige armbuiger)
Deltoideus (deltaspier/driehoekspier)
Gastrocnemius (kuit/kuitbeenspier)
Triceps brachii (triceps/driehoofdige armbuiger)

Slide 12 - Drag question

1 Pectoralis major (grote borstspier)
2 Biceps brachii (biceps/tweehofdige armbuiger)
3 Rectus abdominis (buikspier)
4 Deltoideus (deltaspier/driehoekspier)
5 Trapezius (Monnikskapspier)
6 Triceps brachii (triceps/driehoofdige armbuiger)
7 Latissimus Dorsi (brede rugspier)
8 Gluteus Maximus (grote bilspier)
9 Gastrocnemius (kuit/kuitbeenspier

Een spiervezel bestaat uit myofibrillen, waar vindt dan op het kleinste niveau het samentrekken plaats:
A
Kern
B
Sarcomeer
C
Membraan
D
Haarvaten

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Slide 14 - Video

This item has no instructions

Wat voor beweging kan jij je nog herinneren wat je hebt geleerd? Hoe ging dat?

Slide 15 - Mind map

This item has no instructions

Motorisch leren gebeurt in 3 fases, zet ze op de goede volgorde
1
2
3
Cognitieve fase
Autonome fase
Associatieve fase

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

2

Slide 17 - Video

This item has no instructions

00:40
De grote bloedsomloop loopt dus tussen je hart en longen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

03:32
Slagaders bevatten zuurstof, met welke kleur wordt dit meestal aangegeven?
A
Rood
B
Blauw

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Hoofdstuk 1.4

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

samenspel van:
- gezondheid
- conditie
- aanleg
- mentaliteit
- sport specifieke techniek
A
3 vormen van blessurepreventie
B
Endogene factoren
C
Wat is acute blessure?
D
Wat zijn exogene blessures?

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

- trap tegen je enkel
- gebroken neus door boksen
- val met wielrennen
A
voorbeelden van endogene chronische blessures
B
voorbeelden van acute chronische blessures
C
voorbeelden van acute exogene blessures
D
voorbeelden van chronische exogene blessures

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

intensiteit naar beneden stellen
- meer rust of grotere rustpauzes
- na sporten geïrriteerde plekken koelen
- goed sportmateriaal en een goede sporttechniek hanteren (schoenen, bewegingspatroon)
A
Wat is secundaire blessurepreventie?
B
Wat kun je doen tegen opkomende overbelasingblessure?
C
Wat zijn endogene blessures?
D
5 punten die relevant zijn voor een goede gezondheid

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

trainen om bij wedstrijden een goede belastbaarheid te hebben. daarvoor moet je je uithoudingsvermogen, kracht en snelheid verbeteren
A
Endogene factoren
B
vier stadia chronische blessures
C
Wat is primaire blessurepreventie?
D
conditie

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Hoofdstuk 1.5

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

koolhydraten → uit welk stof kan energie het snelst worden opgenomen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Een baby wordt geboren met zo'n 350 botten, volwassenen hebben ongeveer 206 botten. 
brood, pasta en rijst → koolhydraten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Een baby wordt geboren met zo'n 350 botten, volwassenen hebben ongeveer 206 botten. 
omega 3 en omega 6 → essentiele vetzuren bestaan uit:
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Een baby wordt geboren met zo'n 350 botten, volwassenen hebben ongeveer 206 botten. 
fruit, honing en sportdranken → enkelvoudige koolhydraten zitten in:
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Een baby wordt geboren met zo'n 350 botten, volwassenen hebben ongeveer 206 botten. 
Hoofdstuk 1.6 en 1.7

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

uithoudingsvermogen, snelheid, lenigheid, coördinatie en kracht
A
antropometische eigenschappen
B
vier onderdelen van FITT-principe
C
grondmotorische eigenschappen
D
de vierde fase van training

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

afbraakproces van voedsel

A
De vier voorwaarden van betrouwbare test
B
Het lichaam krijgt energie door middel van....
C
Een test is betrouwbaar wanneer.....
D
Geef aan wat reversibiliteit betekent voor de opbouw van een goede training

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

het moment dat de melkzuurproductie de melkzuurafbraak overtreft. je spieren gaan dan verzuren
A
Overload principe is...
B
Anaerobe drempel van mij is...
C
Anaerobe drempel is...
D
De eerste fase van trainen...

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

creatinefosfaatsysteem, anaerobe en aerobe systeem.
A
Geef aan wat reversibiliteit betekent voor een goede training
B
Vier onderdelen van FITT-principe
C
Geef aan waarom het niet goed is om te snel na de vorige training weer te gaan trainen
D
Noem 3 energiesystemen die voor energie zorgen in het lichaam

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Einde van de les

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Hebben jullie nog vragen?

Slide 36 - Open question

This item has no instructions