T1C week 42

Nederlands
16 oktober
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
16 oktober

Slide 1 - Slide

Programma
- Toets grammatica bespreken

- Spelling van werkwoorden: opdracht 24, 25, 26

Slide 2 - Slide

Toets bespreken (15 minuten)
Ik geef in google forms je antwoorden vrij. Je kunt zelf checken wat je goed en minder goed hebt gedaan.

Je mag zachtjes overleggen, maar niet hardop praten. Ik loop langs bij de mensen die nog vragen hebben.

Klaar? Maak opdracht 24 en 25 van spelling blok 1.

Slide 3 - Slide

Uitleg: persoon
1e persoon enkelvoud: ik
2e persoon enkelvoud: jij, u
3e persoon enkelvoud: hij/zij/het

1e persoon meervoud: wij
2e persoon meervoud: jullie
3e persoon meervoud: zij 

Slide 4 - Slide

Uitleg: getal en tijd
Tijd: tegenwoordige tijd en verleden tijd

Getal: meervoud en enkelvoud

Dus: persoon, getal en tijd bepalen hoe een vorm van een werkwoord geschreven is

Slide 5 - Slide

Regels
Verschil stam en ikvorm?

Waarom is dat belangrijk?

Slide 6 - Slide

Opdracht (15 minuten)
Maak opdracht 24, 25, 26. 

Slide 7 - Slide

Nederlands
16 oktober

Slide 8 - Slide

Programma
- Uitleg aanpassing van de stam naar de ikvorm

- Spelling van werkwoorden: opdracht 27, 28

Slide 9 - Slide

Uitleg (10 minuten)
Lopen                                                                        Schrijven
Stam: lop                                                                 Stam: schrijv
Ikvorm: loop                                                           Ikvorm: schrijf

Vallen                                                                         Wat moet je doen voor de ikvorm?
Stam: vall                                                                  - Klinker toevoegen, medeklinker
Ikvorm: val                                                                 weglaten, van v naar f en z naar s

Slide 10 - Slide

Stam + t?
Wat is de regel?

Wanneer wordt er een +t gebruikt en wanneer niet?

- Ik (vinden) pizza lekker.
- Hij (vinden) pizza lekker.
- (vinden) je pizza lekker?
- (vinden) je broer pizza lekker?

Slide 11 - Slide

Opdracht (20 minuten)
Maak opdracht 27 en 28 van spelling blok 1.

Slide 12 - Slide

Nederlands
19 oktober

Slide 13 - Slide

Programma
- Wat hebben we de vorige lessen gedaan?

- Quiz over alle spellingsonderwerpen tot nu toe

- Spelling van werkwoorden: opdracht 29, 30

- Werken aan de vrije verwerkingsopdracht

Slide 14 - Slide

Wat hebben we al behandeld
van werkwoordspelling?

Slide 15 - Mind map

Samenvatting
- Kenmerken van de persoonsvorm benoemen
- Verschil tussen de ik-vorm en de stam van het werkwoord uitleggen
- Van de stam de ik-vorm maken
- Persoonsvorm vervoegen in de tegenwoordige tijd (1e, 2e, 3e persoon enkelvoud, 1e, 2e, 3e persoon meervoud)

Slide 16 - Slide

Welke vorm van zwemmen is zwemm?
A
Stam
B
Ik-vorm

Slide 17 - Quiz

Welke vorm van vinden is vind?
A
Stam
B
Ik-vorm

Slide 18 - Quiz

Welke vorm van lopen is loop?
A
Stam
B
Ik-vorm

Slide 19 - Quiz

Hoe kun je van de stam naar de ik-vorm gaan bij het werkwoord lopen?

Slide 20 - Open question

Hoe kun je van de stam naar de ik-vorm gaan met het werkwoord beloven?

Slide 21 - Open question

Waarom willen we eigenlijk weten wat de stam van een werkwoord is?

Slide 22 - Open question

Ik (vinden) je schoenen mooi
A
vind
B
vindt

Slide 23 - Quiz

(vinden) je mijn schoenen mooi?
A
vind
B
vindt

Slide 24 - Quiz

(vinden) je broer pizza lekker?
A
vind
B
vindt

Slide 25 - Quiz

Opdracht (20 minuten)
Maak opdracht 29 en 30 van spelling blok 1.
Voorbeeld:
1. krabben - tweede persoon enkelvoud
tweede persoon is enkelvoud is jij (pagina 24): jij krabt
Jij krabt met je nagels over het schoolbord.

Klaar? Je mag verder werken aan je vrije verwerkingsopdracht.

Slide 26 - Slide

Evaluatie (5 minuten)
Wat vind je nog lastig? Waar wil je nog extra mee oefenen?

Slide 27 - Open question