Kapitel 2 - Lektion 5 (Mittwoch, den 20. Dezember)

Kapitel 2 - Lektion 5
1 / 39
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kapitel 2 - Lektion 5

Slide 1 - Slide

Lernziele 
  • Ik ken het rijtje van de persoonlijke voornaamwoorden.
  • Ik kan het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Ik kan de persoonlijke voornaamwoorden in de zin toepassen.
  • Ik kan de werkwoorden "sein" en "haben" vervoegen.
  • Ik kan de werkwoorden "sein" en "haben" in de tegenwoordige tijd toepassen.

Slide 2 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: "het" in het Duits.

Slide 7 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: "jij" in het Duits.

Slide 8 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: "wij" in het Duits.

Slide 9 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: "ze" (meervoud) in het Duits.

Slide 10 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'ze' (enkelvoud) in het Duits.

Slide 11 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: "hij" in het Duits.

Slide 12 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: "jullie" in het Duits.

Slide 13 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: "u" (enkelvoud) in het Duits.

Slide 14 - Open question

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je "das Buch" vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 15 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je "der Wagen" vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 16 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je "die Familie" vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 17 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je "die Kinder" vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 18 - Quiz

Gestern ... es viel geregnet.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 19 - Quiz

... ihr die Eltern von Carola?
A
Bin
B
Bist
C
Sind
D
Seid

Slide 20 - Quiz

Paul ... drei Geschwister.
A
habe
B
hat
C
hast
D
haben

Slide 21 - Quiz

... du zwanzig Euro für mich?
A
Habe
B
Hat
C
Hast
D
Haben

Slide 22 - Quiz

Die Stiefmutter von Steffi ... sehr nett.
A
bin
B
bist
C
sind
D
ist

Slide 23 - Quiz

Ich ... die Mutter von Barbara.
A
bin
B
bist
C
seid
D
sind

Slide 24 - Quiz

Die Mädchen ... jünger als die Jungen.
A
ist
B
bist
C
sind
D
seid

Slide 25 - Quiz

... Sie viele Freunde in der Schweiz, Herr Müller?
A
Haben
B
Hat
C
Habt
D
hast

Slide 26 - Quiz

(Ik heb) drei Opas.

Slide 27 - Open question

Wie viele Cousinen (heb jij)?

Slide 28 - Open question

Martin ist zehn Jahre alt. (Hij is) sehr jung.

Slide 29 - Open question

Michaela und Leonie, (hebben jullie) Zeit für mich?

Slide 30 - Open question

Liebe Freunde, (zijn jullie) so nett, uns zu helfen?

Slide 31 - Open question

Jan und ich machen oft Urlaub. (Wij zijn) jetzt in der Schweiz.

Slide 32 - Open question

(Zij zijn) gute Freunde.

Slide 33 - Open question

Das Mädchen kommt aus Österreich. (Het heeft) aber eine niederländische Mutter.

Slide 34 - Open question

Hallo, Daniel, (ben jij) zu Hause?

Slide 35 - Open question

Ja, (ik ben) zu Hause.

Slide 36 - Open question

Heute (hebben we) schönes Wetter in Hamburg.

Slide 37 - Open question

(Hebben jullie) Kinder?

Slide 38 - Open question

Gibt es noch Fragen?

Slide 39 - Slide