> je kent de persoonlijk voornaamwoorden in het Frans
> Je kan het werkwoord être herkennen en gebruiken.
Slide 24 - Slide
Les devoirs (25 septembre)
> Apprendre 1+2 leren/herhalen, page 32
> werkwoord être leren, page 17.
Gebruik het spelletje in Teams.
Slide 25 - Slide
> Apprendre 1 samen doornemen (page 32)
> Vlog kijken en luisteren (page 12)
> Maken : exercice 1 + 2 (page 12)
Slide 26 - Slide
> Je kunt de woordjes uit je boek leren, leg een hand of een papiertje over de vertaling en leer F-N en N-F
> Je kunt de woordjes overschrijven in je schrift (tip! Zo onthoud je het beter!), linkerhelft van de bladzijde het Frans en andere helft Nederlands
> Je kunt dit ook digitaal doen, bijvoorbeeld via StudyGO of Quizlet
> Je kunt 'flashcards' maken, met op de ene kant het Franse woord en op de achterkant de Nederlandse vertaling. Maak een stapel van de woorden die je kent en de woorden die je nog beter moet leren.
Hoe leer je woordjes?
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
> Faites een woordweb
> Lisez: Bonjour page 10 et 11
> faites questions 1 et 2 page 11
> contrôlez question 1 et 2 ensemble
Slide 29 - Slide
Quoi? faites exercice 1 et 2 page 11
Comment? tout seul
Aide?: boek, woordenboek
Durée? 10 minuten
Pourquoi? om kennis te maken met de Franse cultuur, landen en producten.
Fini? leer je nieuwe Franse zinnen
Slide 30 - Slide
> Je leert en maakt kennis met de Franse cultuur en gebruiken.
> Je leert welke landen/werelddelen Frans zijn en welke producten afkomstig zijn uit Frankrijk