"De eerste versie van internet ontstond al in de 19e eeuw."
Slide 5 - Slide
"Tussen 1990 en 2000 kregen gewone huizen toegang tot internet."
Slide 6 - Slide
"Nederland werd als derde land ter wereld aangesloten op het internet."
Slide 7 - Slide
"Er zijn meer mensen op de wereld dan apparaten met internet."
Slide 8 - Slide
"Websites zagen er in de 20e eeuw hetzelfde uit als nu."
Slide 9 - Slide
Noem minimaal drie onderdelen van het internet.
Slide 10 - Open question
Waarvoor werd de eerste versie van internet gebruikt?
Slide 11 - Open question
Welke uitvinding deed Apple in 2007?
Slide 12 - Open question
Waarom is Tim Berners-Lee niet tevreden met zijn uitvinding?
Slide 13 - Open question
Slide 14 - Slide
Welke leeftijdsgroep gebruikt laptops, telefoons en tablets het minst?
A
10-11 jaar
B
12-13 jaar
C
16-17 jaar
D
18-19 jaar
Slide 15 - Quiz
Welke leeftijdsgroep gebruikt laptops, telefoons en tablets het meest?
A
10-11 jaar
B
12-13 jaar
C
16-17 jaar
D
18-19 jaar
Slide 16 - Quiz
In de grafiek zie je steeds het echte schermgebruik (de groene staafjes) en het gewenste schermgebruik (de oranje staafjes). Bij welke leeftijdsgroep is het verschil tussen het echte schermgebruik en het gewenste schermgebruik het grootst?
A
10-11 jaar
B
12-13 jaar
C
16-17 jaar
D
18-19 jaar
Slide 17 - Quiz
Informatica
[computerkunde]
We leren een paar belangrijke dingen over PowerPoint.
We kunnen zelf een presentatie maken.
Slide 18 - Slide
Pauze
Pauze
timer
30:00
Slide 19 - Slide
Rekenen
Je werkt in je werkboek.
In het werkboek staat soms een opdracht of een uitlegfilm die je moet maken/bekijken op je laptop.
Slide 20 - Slide
Jeugdjournaal
We kijken het Jeugdjournaal. Luister naar meneer Joost voor de uitleg.
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Technologie.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.
Slide 22 - Slide
het bewustzijn
(zelfstandig naamwoord)
de toestand dat je wakker bent en kunt denken,
je merkt wat er gebeurt / je 'voelt' wat er gebeurt/ je 'ziet' wat er gebeurt
mensen hebben een bewustzijn
bewusteloos (flauw gevallen)= als je je bewustzijn kwijtraakt / kwijt bent
zin: Na het ongeluk was zij haar bewustzijn kwijt, zij was bewusteloos.
zin: Als je goed hebt geslapen is het bewustzijn heel scherp.
Slide 23 - Slide
bestaan
(werkwoord)
1. leven, er zijn
het leven leiden
mensen en dieren bestaan
het bestaan = het leven dat je leidt / het leven dat je leeft
2. mogelijk zijn
werkwoord: ik besta (jij/het bestaat), ik bestond, ik heb bestaan
zin: Het bestaan van de mensheid is niet zo goed voor de aarde.
zin: Er bestaat geen vertaling voor het woord 'gezelligheid'. (het is er niet)
zin: Het bestaat niet dat je Nederlands leert als je geen woorden leert.
Slide 24 - Slide
bewust
zelf weten dat je iets op een bepaalde manier doet
zelf wetenwaarom je een bepaalde keuze maakt
werkwoord: zich bewust zijn van / ervan bewust zijn ik ben mij bewust van ......, ik was mij bewust van....., ik ben mij bewust geweest van.......
zin: Hij iszich bewust van zijn knappe uiterlijk.
zin: De jongen is ervan bewust dat hij lang en veel moet studeren, omdat Nederlands moeilijk is.
Slide 25 - Slide
de fantasie
(zelfstandig naamwoord)
dingen kunnen fantaseren/verzinnen/bedenken die niet echt zijn
fantasierijk/fantasievol/ een levendige fantasie = veel fantasie hebben
synoniem: het verzinsel/ de verbeelding
meervoud: de fantasieën
werkwoord: fantaseren; ik fantaseer, ik fantaseerde, ik heb gefantaseerd
kan leuk zijn/ kan niet leuk zijn
zin: Het meisje schrijft een verhaal met veel fantasie.
zin: De kunstenaar gebruikte in zijn schilderij zijn levendige fantasie.
Slide 26 - Slide
de realiteit
(zelfstandig naamwoord)
de toestand zoals dingen echt / in werkelijkheid zijn
realistisch zijn= iemand bekijkt de dingen zoals ze echt zijn
het realisme= laten zien zoals de dingen (in het) echt zijn
synoniem: de werkelijkheid
tegenstelling: de fantasie
zin: Het is niet realistisch te denken dat je miljonair wordt.
zin: De realiteit is dat het steeds warmer wordt op aarde.
Slide 27 - Slide
het bewustzijn betekent................... (er zijn meer antwoorden goed)
A
Dat je kunt praten.
B
Dat je kunt denken.
C
Dat je wakker bent.
D
Dat je kunt slapen.
Slide 28 - Quiz
Als je kunt 'merken', kunt 'voelen', kunt 'zien' wat er gebeurt dan noem je dat ..........
A
het geloof
B
het bewustzijn
C
de intelligentie
D
de religie
Slide 29 - Quiz
bewusteloos betekent ................
A
Dat je je van niets meer bewust bent.
B
Dat je je van alles bewust bent.
C
Dat je niet kunt praten en denken.
D
Dat je kunt praten en denken.
Slide 30 - Quiz
Welke betekenissen van bestaan zijn goed?
A
leven
B
er zijn
C
dromen
D
mogelijk zijn
Slide 31 - Quiz
Het bestaat niet dat je alle woorden weet.
Welke betekenis van 'bestaan' wordt hier bedoeld?
A
leven
B
er zijn
C
dromen
D
mogelijk zijn
Slide 32 - Quiz
bewust heeft te maken met ...........
A
zelf iets eten
B
van jezelf iets weten
C
zelf studeren
D
zelf slapen
Slide 33 - Quiz
Als ik ervan bewust ben dat ik veel moet studeren om mijn doel te bereiken dan.......
A
werk ik niet zo hard.
B
ga ik veel slapen.
C
weet ik dat dit hard werken is.
D
ga ik vaak praten met mijn buurman.
Slide 34 - Quiz
Welk werkwoord hoort bij de fantasie (er zijn meer antwoorden goed)
A
fantaseren
B
verzinnen
C
verruilen
D
bedenken
Slide 35 - Quiz
Als ik een levendige fantasie heb dan......
A
dan bedenk ik niet veel leuke dingen.
B
kan ik veel leuke dingen bedenken.
C
dan verzin ik veel leuke dingen.
D
fantaseer ik over leuke dingen.
Slide 36 - Quiz
De schilder heeft een ............schilderij gemaakt, want ik zag veel leuke dingen.
Vul het woord in. Kies uit: vreemd, fantasievol, kleurrijk
Slide 37 - Open question
Met 'de realiteit' wordt bedoeld.....
A
het verzinsel
B
het bewustzijn
C
de fantasie
D
de werkelijkheid
Slide 38 - Quiz
Slide 39 - Open question
De realiteit is dat niet alle leerlingen slagen voor hun examen.
In plaats van 'de realiteit' kun je ook schrijven........
A
In het echt
B
In de fantasie
C
in het bewustzijn
D
In werkelijkheid
Slide 40 - Quiz
Een klein kind is zich niet zo bewust van ............ want het heeft veel fantasie.
(er zijn twee goede antwoorden)
A
de realiteit
B
het bewustzijn
C
de fantasie
D
de werkelijkheid
Slide 41 - Quiz
Zinnen maken! - Schrijf drie zinnen: minimaal met vijf woorden. - Let op hoofdletters, punten, komma's - Gebruik de woorden: fantasie, de realiteit, het bewustzijn, bewust, bestaan