MK-vragen Accountmanagement KE8

ACCOUNTMANAGEMENT KE8
1 / 44
next
Slide 1: Slide
HandelMBOStudiejaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

ACCOUNTMANAGEMENT KE8

Slide 1 - Slide

1

Slide 2 - Video

00:00-00:09
THE FINAL
TEST!!!

Slide 3 - Slide

Een verschil tussen de modellen van Treacy & Wiersema (waardeposities) en Porter (generieke concurrentiestrategieen) is:
A
Porter laat de markt buiten beschouwing
B
Porter introduceert Customer Intimacy
C
Treacy & Wiersema laten de markt buiten beschouwing
D
Treacy & Wiersema introduceren de focusstrategie

Slide 4 - Quiz

Het vijfkrachtenmodel van Porter geeft de concurrentie invloeden aan. Welke 5 krachten zijn dat?
A
Afnemers , toetreders , leverancier , substituten en extern concurrentie
B
Afnemers , toetreders , leverancier , substituten en intern concurrentie
C
Afnemers , toetreders , leverancier , substituten en extern analyse
D
Afnemers , toetreders , leverancier , substituten en intern analyse

Slide 5 - Quiz

Welke strategie geeft die voor de middellange termijn aan:
A
verkoopstrategie
B
Strategische planning
C
Aanvallende strategie
D
operationele strategie

Slide 6 - Quiz

Op welke onderdelen heeft de externe analyse betrekking
A
Behoefte , klantenrelaties , concurrentie
B
Wensen in de markt , concurrentie , omgevingsfactoren
C
Omgevingsfactoren , klantenrelaties , behoefte
D
Concurrentie, DESTEP en financiële positie

Slide 7 - Quiz

wat is een voorbeeld van een kwalitatief onderzoek?
A
Levert een mening over een bepaald onderwerp
B
De werkelijke kwaliteit van het product in het onderzoek
C
Levert meetbare gegevens in vorm van cijfers en aantallen
D
De cijfers kunnen goed in tabellen en grafieken worden omgezet

Slide 8 - Quiz

Als een belangrijke concurrent van bedrijf X failliet gaat is dit voor bedrijf X
A
Bedreiging
B
Sterk punt
C
Zwak punt
D
Kans

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van de marketingcyclus?
A
SWOT-analyse , operationeel plan, strategisch plan, implementatie, evalutie
B
SWOT-analyse, operationeel plan, strategisch plan, evaluatie, implementatie
C
SWOT-analyse, strategisch plan, operationeel plan, implementatie, evaluatie
D
SWOT-analyse, strategisch plan, operationeel plan, evaluatie, implementatie

Slide 10 - Quiz

In een ondernemingsplan staat niet
A
persoonsgegevens en bedrijfsgegevens
B
Een SWOT-Analyse
C
rechtsvorm en marketing
D
bedrijfsdoelstelling

Slide 11 - Quiz

In het meest positieve geval zie je dat in een SWOT-analyse
A
Een strength en een opportunity samenvallen
B
Een opportunity een weakness oplost
C
Een opportunity en een weakness samenvallen
D
Een weakness wordt opgelost door een threat

Slide 12 - Quiz

Een kwantitatief onderzoek is:
A
onderzoekt meningen
B
geeft de motivatie van kopers aan
C
kijkt naar meetbare marktgegevens
D
Kan niet zonder kwalitatief onderzoek

Slide 13 - Quiz

Waarom moet je eerst extrapoleren voordat je aan een scenarioanalyse begint?
A
Omdat je gegevens nodig hebt voor een scenarioanalyse
B
Omdat dat de vaste regel is.
C
Omdat je bij extrapoleren vragen moet beantwoorden.
D
Anders wordt de uitkomst wel erg onzeker.

Slide 14 - Quiz

Wat doe je als je gevonden gegevens gaat extrapoleren?
A
Dan ga je gegevens extra koel opslaan om bederf te voorkomen
B
Geen van deze antwoorden is correct
C
Dan ga je de trend van de gevonden gegevens doortrekken naar de toekomst
D
Dan ga je deze gegevens in twijfel trekken

Slide 15 - Quiz

Een accountmanager merkt dat zijn drie grootste accounts niet tevreden zijn over de klachtafhandeling. Hij wil van de accounts weten op welke manier deze service
verbeterd kan worden. Wat is de beste onderzoeksmethode om dit duidelijk te krijgen?
A
Enquête
B
Experiment
C
Interview
D
Observatie

Slide 16 - Quiz

Een groothandel vergelijkt de bedrijfsvoering met een aantal concurrenten op
bepaalde aspecten.
Welke methode gebruikt de groothandel?
A
Afnemersanalyse van Ferrel
B
Positioneringskaart
C
Benchmarking
D
SWOT-analyse

Slide 17 - Quiz

Een analysemodel bepaalt de te volgen strategie met behulp van de marktgroei en
het relatief marktaandeel.
Welk model is dit?
A
Matrix van Pareto
B
BCG-Matrix
C
Piramide van Maslow
D
MABA-Matrix

Slide 18 - Quiz

In welke fase van de relatielevenscyclus is de relatie tussen leverancier en afnemer
het meest stabiel?
A
Acquisitiefase
B
Groeifase
C
Verzadigingsfase
D
Neergangsfase

Slide 19 - Quiz

Juist / Onjuist:De letters ABCD in de ABCD-analyse staat voor: Afnemers, Bedrijfstak, Concurrenten, DESTEP
A
Onjuist
B
Juist

Slide 20 - Quiz

Vaak bestelt en test een softwarebedrijf de nieuwste software al
voordat deze in Nederland op de markt is. Tot welke adoptiecategorie hoort dit bedrijf?

A
Early Majority
B
Early Adopters
C
Laggards
D
Innovators

Slide 21 - Quiz

‘De effectieve en efficiënte voortstuwing van goederen- en informatiestromen
tussen leverancier en afnemers.’
Welk begrip is hierboven beschreven?

A
Fysieke distributie
B
Supply chain management
C
Integrale distributie
D
Materials handling

Slide 22 - Quiz

Wat is de technische voorraad?
A
De voorraad waarover een bedrijf een prijsrisico loopt.
B
De voorraad nodig ivm seizoensschommelingen
C
Het totaal van de beschikbare en voor klanten gereserveerde voorraad.
D
De economische voorraad + nog niet ontvangen bestellingen

Slide 23 - Quiz

De Volkswagen Golf is een typisch voorbeeld van een
A
Cashcow
B
Dog
C
Star
D
Questionmark

Slide 24 - Quiz

De twee factoren waarnaar gekeken wordt bij de Boston Consultancy Matrix zijn:
A
De winstgevendheid en het marktaandeel
B
De concurrentie en je eigen onderneming
C
Het marktaandeel en het break-evenpunt
D
Het relatieve marktaandeel en het groeipotentieel

Slide 25 - Quiz

Welk model meet en beoordeelt de prestaties van een leverancier?
A
Inkoopportfolio-analyse
B
Vendor rating
C
Inkooppositiematrix
D
De price-ranking

Slide 26 - Quiz

Hoge winstgevendheid - Groot marktaandeel - Grote kans op stijging vd vraag - Investeren en innoveren is nodig. Dit is:
A
Cashcow
B
Star
C
Dog
D
Questionmark

Slide 27 - Quiz

Een consument heeft 500 euro te besteden. Hiervan wil hij een bank of een laptop
kopen. Hier is sprake van:
A
Behoefteconcurrentie
B
B Generieke concurrentie

Slide 28 - Quiz

Een consument heeft 500 euro te besteden. Hiervan wil hij een bank of een laptop
kopen. Hier is sprake van:
A
Behoefteconcurrentie
B
Generieke concurrentie
C
Merkenconcurrentie
D
Productvormconcurrentie

Slide 29 - Quiz

Een producent van zuivelproducten wil over 10 jaar actief zijn in 15 landen binnen
Europa.
Op welk niveau is deze doelstelling geformuleerd?
A
Operationeel niveau
B
Geografisch niveau
C
Tactisch niveau
D
Strategisch niveau

Slide 30 - Quiz

‘Een accountmanager die als doel heeft lange termijn relaties op te bouwen met
strategisch belangrijke accounts van een onderneming.’
Welke functie is dit?

A
Corporate accountmanager
B
Key-accountmanager
C
National accountmanager
D
Junior Accountmanager

Slide 31 - Quiz

De ABCD-analyse wordt vooral gebruikt voor de
A
Omzet analyse
B
Interne analyse
C
klanten analyse
D
Externe Analyse

Slide 32 - Quiz

Wat is geen concurrentievorm?
A
Behoefteconcurrentie
B
Generieke concurrentie
C
Reclameconcurrentie
D
Productvormconcurrentie

Slide 33 - Quiz

‘Een leverancier beheert de voorraad van de afnemer.’
Welk concept is dit?
A
Co-development
B
Early supplier involvement
C
Vendor managed inventory
D
Vendor owned inventory

Slide 34 - Quiz

De 6W afnemersanalyse van Ferrel zijn: wie, wat, waar, welke, wanneer, waarom en waarom niet. Welke hoort hier niet bij?
A
Welke
B
Wie
C
Waarom
D
Waarom niet

Slide 35 - Quiz

Waar staat de P voor in de DESTEP?
A
Prijsconcurrentie
B
Product
C
Politiek/Juridisch
D
Promotionele acties

Slide 36 - Quiz

Wat zijn de eerste kopers in de productlevenscyclus?
A
Early Adapters
B
Early Majority
C
Laggards
D
Innovators

Slide 37 - Quiz

Wat is de volgorde van de levenscyclus van een klantrelatie?
A
klantbehoud transactiefase aanbodfase relatiefase
B
aanbodfase transactiefase relatiefase klantbehoud
C
relatiefase aanbodfase transactiefase klantbehoud
D
transactiefase relatiefase aanbodfase klantbehoud

Slide 38 - Quiz

Wanneer is er sprake van fysieke distributie?
A
Vanaf het moment dat een eindproduct de fabriek verlaat.
B
Als grondstoffen en halffabricaten in de fabriek verzameld worden.
C
Zodra er een fysieke inspanning moet worden geleverd.
D
Zodra de consument het meeneemt naar huis.

Slide 39 - Quiz

Een fabrikant maakt reclame gericht op de consument die hierdoor naar de winkel gaat. Deze strategie heet
A
Pullstrategie
B
Slushstrategie
C
Pushstrategie
D
Overheadstrategie

Slide 40 - Quiz

Een importeur van fruit onderscheidt zich door uitsluitend fairtradeproducten te
importeren. De importeur verkoopt deze producten door aan biologische
supermarkten.
A
Differentiatiestrategie
B
Biofoodstrategie
C
Focusstrategie
D
Kostenleiderschap

Slide 41 - Quiz

Een fabrikant die veel doet aan onderzoek om steeds met de nieuwste producten te komen, hanteert de waardestrategie...
A
Customer intimacy
B
Product leadership
C
Operational excellence
D
Research leadership

Slide 42 - Quiz

Material management houdt zich bezig met de goederenstroom binnen productiebedrijven.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 43 - Quiz

EINDE

Slide 44 - Slide