Accountmanagement I28 (20-03-2024)

Accountmanagement I28 (20-03-2024)
1 / 40
next
Slide 1: Slide
BeroepsprojectMBOStudiejaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Accountmanagement I28 (20-03-2024)

Slide 1 - Slide

In een ondernemingsplan staat niet
A
persoonsgegevens en bedrijfsgegevens
B
Een SWOT-Analyse
C
rechtsvorm en marketing
D
bedrijfsdoelstelling

Slide 2 - Quiz

In het meest positieve geval zie je dat in een SWOT-analyse
A
Een strength en een opportunity samenvallen
B
Een opportunity een weakness oplost
C
Een opportunity en een weakness samenvallen
D
Een weakness wordt opgelost door een threat

Slide 3 - Quiz

Een groothandel vergelijkt de bedrijfsvoering met een aantal concurrenten op
bepaalde aspecten.
Welke methode gebruikt de groothandel?
A
Afnemersanalyse van Ferrel
B
Positioneringskaart
C
Benchmarking
D
SWOT-analyse

Slide 4 - Quiz

Een analysemodel bepaalt de te volgen strategie met behulp van de marktgroei en
het relatief marktaandeel.
Welk model is dit?
A
Matrix van Pareto
B
BCG-Matrix
C
Piramide van Maslow
D
MABA-Matrix

Slide 5 - Quiz

Juist / Onjuist:De letters ABCD in de ABCD-analyse staat voor: Afnemers, Bedrijfstak, Concurrenten, DESTEP
A
Onjuist
B
Juist

Slide 6 - Quiz

‘Een accountmanager die als doel heeft lange termijn relaties op te bouwen met
strategisch belangrijke accounts van een onderneming.’
Welke functie is dit?

A
Corporate accountmanager
B
Key-accountmanager
C
National accountmanager
D
Junior Accountmanager

Slide 7 - Quiz

De ABCD-analyse wordt vooral gebruikt voor de
A
Omzet analyse
B
Interne analyse
C
klanten analyse
D
Externe Analyse

Slide 8 - Quiz

Wat is geen concurrentievorm?
A
Behoefteconcurrentie
B
Generieke concurrentie
C
Reclameconcurrentie
D
Productvormconcurrentie

Slide 9 - Quiz

De 6W afnemersanalyse van Ferrel zijn: wie, wat, waar, welke, wanneer, waarom en waarom niet. Welke hoort hier niet bij?
A
Welke
B
Wie
C
Waarom
D
Waarom niet

Slide 10 - Quiz

Waar staat de P voor in de DESTEP?
A
Prijsconcurrentie
B
Product
C
Politiek/Juridisch
D
Promotionele acties

Slide 11 - Quiz

Een importeur van fruit onderscheidt zich door uitsluitend fairtradeproducten te
importeren. De importeur verkoopt deze producten door aan biologische
supermarkten.
A
Differentiatiestrategie
B
Biofoodstrategie
C
Focusstrategie
D
Kostenleiderschap

Slide 12 - Quiz

Een fabrikant die veel doet aan onderzoek om steeds met de nieuwste producten te komen, hanteert de waardestrategie...
A
Customer intimacy
B
Product leadership
C
Operational excellence
D
Research leadership

Slide 13 - Quiz

Een verschil tussen de modellen van Treacy & Wiersema (waardeposities) en Porter (generieke concurrentiestrategieen) is:
A
Porter laat de markt buiten beschouwing
B
Porter introduceert Customer Intimacy
C
Treacy & Wiersema laten de markt buiten beschouwing
D
Treacy & Wiersema introduceren de focusstrategie

Slide 14 - Quiz

Het vijfkrachtenmodel van Porter geeft de concurrentie invloeden aan. Welke 5 krachten zijn dat?
A
Afnemers , toetreders , leverancier , substituten en extern concurrentie
B
Afnemers , toetreders , leverancier , substituten en intern concurrentie
C
Afnemers , toetreders , leverancier , substituten en extern analyse
D
Afnemers , toetreders , leverancier , substituten en intern analyse

Slide 15 - Quiz

Welke strategie geeft die voor de middellange termijn aan:
A
verkoopstrategie
B
Strategische planning
C
Aanvallende strategie
D
operationele strategie

Slide 16 - Quiz

Op welke onderdelen heeft de externe analyse betrekking
A
Behoefte , klantenrelaties , concurrentie
B
Wensen in de markt , concurrentie , omgevingsfactoren
C
Omgevingsfactoren , klantenrelaties , behoefte
D
Concurrentie, DESTEP en financiële positie

Slide 17 - Quiz

Onder relatiebeheer verstaan we:
A
het koppelen van klanten aan een Accountmanager.
B
het beheren van de financiële gegevens van de klant.
C
het beheren van de gegevens over afnemers in een computerbestand, zoals de NAW-gegevens.

Slide 18 - Quiz

Onder netwerken verstaan we:
A
het gezellig borrelen bij de klant op vrijdagmiddag.
B
het bewust en systematisch opbouwen van een netwerk van personen en/of organisaties.
C
het informeel bij elkaar zijn van een aantal ondernemers uit de branche.

Slide 19 - Quiz

Onder kwaliteitszorg verstaan we:


A
het snel aanwezig van een servicemonteur bij een defect.
B
de organisatorische structuur (procedures en processen) voor uitvoeren van het kwaliteitsbeleid.
C
het verschil tussen de verwachtingen van en de ervaringen met een product.

Slide 20 - Quiz

Een keurmerk is een:
A
collectief merk dat als onderscheidingsteken is vermeld op producten.
B
samenwerkingsverband tussen nationale standaardisatieorganisaties.
C
beoordeling van afnemers via reviews op een website.

Slide 21 - Quiz

Een certificering is:
A
collectief merk dat als onderscheidingsteken is vermeld op producten.
B
beoordeling van afnemers via reviews op een website.
C
het ontvangen van een officieel bewijs, ten teken dat men aan bepaalde normen voldoet.

Slide 22 - Quiz

De Arbowet is:
A
de wet ter bescherming van werknemers met een afstand op de arbeidsmarkt.
B
de wet die de Algemeen Regionale Beoordeling van Omstandigheden bij ondernemers regelt.
C
de wet die bedoeld is om de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers te bevorderen.

Slide 23 - Quiz

Wat is een ander woord voor customer loyalty?
A
klantentrouw
B
klanttevredenheid
C
klantenbinding

Slide 24 - Quiz

Wat is geen klanttevredenheidsfactor?
A
verwachtingen
B
hier-en-nu perceptie
C
klantwaarde

Slide 25 - Quiz

Als een belangrijke concurrent van bedrijf X failliet gaat is dit voor bedrijf X
A
Bedreiging
B
Sterk punt
C
Zwak punt
D
Kans

Slide 26 - Quiz

Sanne heeft onlangs een nieuwe auto gekocht. Zij heeft verschillende
merken en uitvoeringen met elkaar vergeleken. Bovenstaand voorbeeld is een…

A
impulsaankoop
B
herhalingsaankoop
C
rationele aankoop
D
geen van allen

Slide 27 - Quiz

Het begrip status is volgens de piramide van Maslow een voorbeeld van:

A
sociale acceptatie
B
behoefte aan waardering
C
behoefte aan zelfontplooing
D
behoefte aan zekerheid

Slide 28 - Quiz

Welk antwoord is JUIST met betrekking tot een sellogram?

A
In een sellogram staan klantbehoefen en producteigenschappen
B
Als behoeften en prijs elkaar kruisen, dan ontstaan er verkoopargumenten
C
Een sellogram geeft de verkoper inzicht in de wijze waarop hij het beste kan inspelen op het gedrag van de klant
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 29 - Quiz

Welke van onderstaande uitspraken is JUIST?
A
Bij een straight rebuy worden de aanschafcondities gewijzigd
B
Een modified rebuy is voor een organisatie de eerste keer dat zij een bepaald goed of bepaalde dienst aanschaffen
C
Hoe groter het risico, des te complexer en uitgebreider is het aankoopbeslissingsproces bij een new task
D
geen van bovenstaande

Slide 30 - Quiz

Bij artikel X heeft de consument een hoge betrokkenheid en zijn er onderling veel merkverschillen. Welk aankoopgedrag zal de consument volgens het koopgedragmodel van Assael vertonen?

A
Dissonantie reducerend aankoopgedrag
B
Complex aankoopgedrag
C
Afwisselend aankoopgedrag

Slide 31 - Quiz

Apple heeft een goeie naamsbekendheid
A
Sterkte
B
Zwakte
C
Kans
D
Bedreiging

Slide 32 - Quiz

Alle smartphones moeten vanaf 2024 dezelfde USB-C aansluiting
A
Sterkte
B
Zwakte
C
Kans
D
Bedreiging

Slide 33 - Quiz

Apple heeft veel loyale klanten
A
Sterkte
B
Zwakte
C
Kans
D
Bedreiging

Slide 34 - Quiz

De prijzen van Apple producten zijn hoog
A
Sterkte
B
Zwakte
C
Kans
D
Bedreiging

Slide 35 - Quiz

Apple heeft veel concurrentie
A
Sterkte
B
Zwakte
C
Kans
D
Bedreiging

Slide 36 - Quiz

Apple heeft strenge eisen aan AppStore
A
Sterkte
B
Zwakte
C
Kans
D
Bedreiging

Slide 37 - Quiz

Apple iPhones zijn makkelijk in gebruik
A
Sterkte
B
Zwakte
C
Kans
D
Bedreiging

Slide 38 - Quiz

Er is veel vergrijzing in Nederland
A
Sterkte
B
Zwakte
C
Kans
D
Bedreiging

Slide 39 - Quiz

De inflatie is hoog in Nederland
A
Sterkte
B
Zwakte
C
Kans
D
Bedreiging

Slide 40 - Quiz