This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
Kun je de verschillende leesstrategieën opnoemen
Kun je herkennen welke leesstrategie wanneer ingezet wordt bij het lezen van een tekst
Slide 4 - Slide
Je krijgt een mail van school over een roosterwijziging. Hoe lees jij deze mail?
A
Ik lees de hele mail drie keer en markeer belangrijke gedeeltes
B
Ik lees de mail één keer aandachtig
C
Ik lees de mail niet
Slide 5 - Quiz
Je moet leren voor een toets. Hoe lees je een paragraaf?
A
Ik bekijk alleen titel, tussenkopjes, plaatjes
B
Ik lees alleen de tekst rondom de dikgedrukte begrippen
C
Ik lees de tekst één keer en markeer belangrijke zinnen
D
Ik lees de tekst vier keer helemaal door
Slide 6 - Quiz
Je krijgt een verkeersboete binnen. Hoe lees je deze?
A
Ik kijk alleen wat het bedrag is.
B
Ik kijk het even gauw door
C
Ik lees de tekst aandachtig
D
Ik lees de tekst een keer snel en daarna drie keer opnieuw
Slide 7 - Quiz
Leesstrategieën
Uit voorgaande vragen blijkt: niet elke tekst lees je op dezelfde manier. Je manier van lezen is afhankelijk van:
-Wat voor soort tekst is het?
-Wat wil je met de tekst?
Slide 8 - Slide
Oriënterend lezen
Je bekijkt:
De titel, de bron, de inleiding, de tussenkopjes, het slot, de
vette of cursieve tekst en de illustraties.
Je kijkt naar de lay-out en typografie.
Slide 9 - Slide
Globaal lezen
Je bekijkt:
De opbouw van de tekst: inleiding – kern - slot.
Je leest de eerste en laatste zinnen van elke alinea.
Wat is het onderwerp? Wat zijn de deelonderwerpen?
Wat zijn de kernzinnen van de alinea’s?
Slide 10 - Slide
Je zoekt een geschikte bron voor een verslag via Google. Welke leesstrategie gebruik je?
A
Oriënterend lezen
B
Globaal lezen
Slide 11 - Quiz
Je hebt een geschikte bron gevonden voor je verslag, en je zoekt nu naar jouw specifieke onderwerp. Welke leesstrategie?
A
Oriënterend lezen
B
Globaal lezen
Slide 12 - Quiz
Intensief lezen
Wat is de hoofdgedachte van de tekst ?
Je begrijpt de tekst volledig: woordbetekenissen en
tekstverbanden. Je kijkt naar signaalwoorden en
verwijswoorden.
Slide 13 - Slide
Kritisch lezen
Wat is het tekstdoel van de schrijver en hoe probeert hij dat
te bereiken? Wat is het standpunt? Wat zijn de argumenten?
Wat is een feit?
Wat is een mening?
Slide 14 - Slide
Je hebt bepaald dat je bron geschikt is voor je verslag. Hoe ga je vervolgens de tekst lezen?
A
Oriënterend lezen
B
Globlaal lezen
C
Intensief lezen
D
Kritisch lezen
Slide 15 - Quiz
Onderwerp: 'indianen'. Je leest een petitie voor schadevergoeding voor de indianen. Hoe lees je dit?
A
Oriënterend lezen
B
Globaal lezen
C
Intensief lezen
D
Kritisch lezen
Slide 16 - Quiz
Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1:
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is.
Situatie 2:
Voor Nederlands moet je een verslag shrijven over klimaatverandering. Je hebt op internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 3:
Je hebt morgen een toets over werkwoordspelling. Je leest de theorie in je (online) boek.
Situatie 4:
Je leest een ingezonden brief in de krant over corona. De arts die de brief heeft geschreven, heeft de reputatie een virusontkenner te zijn.