T3 BS5 en BS6

Thema 3 erfelijkheid en evolutie
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 3 erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

 Leerdoelen

Basisstof 5 variatie in genotypen


3.5.1 Je kunt beschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.

3.5.2 Je kunt omschrijven wat een mutatie is en je kunt omschrijven hoe kanker ontstaat.

Slide 2 - Slide

Ongeslachtelijke voortplanting

Bij ongeslachtelijke voortplanting is er maar 1 ouder en wordt het genotype van de ouder identiek overgegeven aan de nakomelingen.


Het genotype van P is hetzelfde als F1

Fenotype kan verschillen wegens milleuonstandigheden.

Slide 3 - Slide

Geslachtelijke voortplanting

Zijn twee ouders voor nodig

F1 heeft dus een mix van de genen van P

Veel verschillende genotype mogelijk


Slide 4 - Slide

Mutatie

Een nieuw genotype ontstaat bij geslachtelijke voortplanting, maar een genotype kan ook veranderen door een mutatie. 

Een mutatie is een plotselinge verandering in het DNA.

Soms spontaan bij celdeling of door mutagene invloeden.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Kanker

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Voorbeeld van natuurlijke selectie
(survival of the fittest)
van evolutie

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Soorten en ras
Organismen behoren tot hetzelfde soort:
  • als ze zich samen kunnen voortplanten
  • en de nakomelingen vruchtbaar zijn

Slide 15 - Slide

vragen
VRAGEN? 

Slide 16 - Slide

Wat is evolutie?
A
het veranderen van gedaante bij een organisme
B
ontwikkeling die een organisme tijdens zijn leven doormaakt
C
het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten
D
het groter worden van een populatie

Slide 17 - Quiz

1. Kunnen twee verschillende rassen zich met elkaar voortplanten ?

2. Kunnen twee soorten zich met elkaar voortplanten?

A
1 en 2 Juist
B
1 en 2 onjuist
C
1 Onjuist, 2 Juist
D
1 Juist, 2 Onjuist

Slide 18 - Quiz

Wat is natuurlijke selectie?
A
De best aangepaste diersoort zal overleven en nakomelingen krijgen.
B
De geleidelijke ontwikkeling van diersoorten op aarde.
C
Het reconstrueren van organismen aan de hand van fossiele resten.
D
Het onderzoek naar de overeenkomsten in erfelijke eigenschappen.

Slide 19 - Quiz

Wanneer is er een nieuwe soort ontstaan?
A
Als de populaties niet meer op elkaar lijken
B
Als de populaties zijn geïsoleerd van elkaar
C
Als de populaties niet meer onderling kunnen voortplanten
D
Als de organismen mutaties hebben gekregen

Slide 20 - Quiz

ongeslachtelijke voortplanting is met
A
eicellen
B
stuifmeelkorrels
C
beide
D
beide niet

Slide 21 - Quiz

Wat is kanker?
A
Een tumor
B
Een goedaardige tumor
C
Een kwaadaardige tumor
D
Een gezwel

Slide 22 - Quiz

Veranderd het DNA bij stekken?
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Wat houdt uitzaaiing van kanker in?
A
Dat de kankercellen in de bloedbaan terecht gekomen zijn
B
Dat je een kwaadaardige tumor hebt.
C
Dat je ziek geworden bent.

Slide 24 - Quiz

Aa
Aa
aa
aa
aa
aa
Aa
Aa
AA of Aa

Slide 25 - Drag question

Zet hier het juiste genotype neer

Zet hier het juiste genotype neer

AA
aa
Aa

Slide 26 - Drag question

Sleep de juiste allelen naar de geslachtcellen. Let hierbij op de kleuren van de vakjes!
AA
Aa
aa
aa
Aa
AA

Slide 27 - Drag question

F1 
X 
A
A
a
a
AA
Aa
Aa
aa

Slide 28 - Drag question

Bij ongeslachtelijke voortplanting hebben de nakomelingen hetzelfde genotype als de ouders
A
Niet waar
B
Waar

Slide 29 - Quiz

Maak de volgende zinnen compleet. Sleep het aantal chromosomen naar de juiste plaats. Er blijft één antwoord over
1. Een spermamoedercel waaruit een zaadcel kan ontstaan heeft .......... chromosomen paren.
2. een eicel en een zaadcel hebben allebei ....... chromosomen.
3. Na dat de bevruchting heeft plaats gevonden heeft de bevruchte eicel ....... chromosomen in totaal.
23
23
46
46

Slide 30 - Drag question

Wat wordt bepaald door genotype of fenotype? Sleep de eigenschappen A t/m H naar genotype of fenotype. 
Genotype
Fenotype
Een wipneus
Stijl haar vanaf de geboorte
Piercings 
Behaarde bladeren
Een litteken
Je kan goed piano spelen
Eelt op je handen door hard werken
Blauwe ogen

Slide 31 - Drag question

Wat is een mutatie?
A
Verandering in je fenotype
B
Is iemand die er anders uitziet. zoals een albino
C
Een ongecontroleerde celdeling
D
een plotselinge verandering in het genotype van een cel

Slide 32 - Quiz

Wat heeft meer invloed? Een mutatie in een geslachtscel of een mutatie in een lichaamscel?
A
Geslachtscel
B
Lichaamscel
C
Beide evenveel

Slide 33 - Quiz

Wat kun je zeggen over de
persoon waarvan de
chromosomen te zien zijn
in de afbeelding?
A
Het geslacht is een man
B
Het geslacht is een vrouw
C
Het geslacht is niet te bepalen
D
Deze persoon speelt graag minecraft

Slide 34 - Quiz

Hoofdhaar groeit bij de kruin een bepaalde kant op (zie afbeelding 8). De groeirichting is erfelijk bepaald. Het gen voor de groeirichting naar rechts is dominant (G).

Een man en een vrouw krijgen een kind. De man is heterozygoot voor de groeirichting van het haar. Bij de vrouw groeit het haar naar links.
Maak het kruisingsschema.


Moeder
Vader
G
G
g
g
g
Gg
Gg
gg
gg
GG

Slide 35 - Drag question

Bij een kruising AA x aa,
hoeveel procent kans is er op aa?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 36 - Quiz

Als P: AA x aa, wat zijn de verhoudingen van de fenotype?
A
1:2:1
B
1:2
C
3:1
D
4:0

Slide 37 - Quiz

Als P: Aa x aa, wat zijn de verhoudingen van de fenotypen?
A
1:2:1
B
1:2
C
3:1
D
1:1

Slide 38 - Quiz

Aan het werk
Maken Bs 5: Opdracht 3 -5-6-7


Maken Bs 6: Opdracht 4 -5 -6-7

eerder klaar: oefen op biologiepagina.nl
timer
5:00

Slide 39 - Slide