Regelmatig kom je zinnen tegen met 'van [...]' / 'met' [...] / uit [...] erin:
1. De kat van de buren | is | een leuk beest.
2. Heb | je | de nieuwe auto met die enorme spoiler | gezien?
3. Gisteren | was | mijn tante uit Canada | op mijn verjaardag.
In zin 1 is het duidelijk dat het gedeelte van de buren bij de kat hoort. Samen vormen ze een
zinsdeel. In zin 2 is dit ook het geval: met die enorme spoiler geeft informatie over de nieuwe
auto: ze horen dus bij elkaar en vormen daardoor een zinsdeel. In zin 3 geeft uit Canada
informatie over mijn tante.
Let dus goed op de informatievoorziening in de zin.