Mensen in de tijd van de prehistorie droegen kleding van dierenhuid, bont en plantaardig materiaal. Eerst moest de dierenhuid schoon gemaakt worden. Dat werd gedaan met schrabbers van bot of steen. Met de pezen werd het door de huid gedaan. Zo bleef het goed vastzitten. Wist je dat de kleding ook versierd werd , dit deden ze bijvoorbeeld met schelpjes of veren. Het maken van kleding duurde heel lang ,omdat het met de hand gemaakt werd. De kleding moest ervoor zorgen dat je in die tijd het niet koud kreeg en het moest ook bescherming tegen regen en sneeuw geven. In de tijd van de prehistorie droeg men nog geen sokken, dat kwam pas later. Pas toen de landbouw en de veeteelt werden ingevoerd kwamen ook materialen als linnen en wol. De stoffen werden door de vrouwen geweven van wol. De vrouwen droegen een wollen of linnen rok, de mannen droegen een broek met een wollen of linnen hemd. De mouwen en de halsopening waren versierd met een zoompje van een naaiwerk. De rok was een lange lap. Als je te klein voor een rok was, dan trok je hem gewoon wat hoger dan normaal en als je te groot was liet je je rok wat zakken. Er bestond toen geen mode, je droeg iets wat goed zat en waarin je goed kon werken.