1. Grammatica woordsoorten hww, zww, kww

Goedemiddag D2C
De planning
1. Stillezen
2. Huiswerk samen nakijken
3. Herhalen vorige les
4. Grammaticaboekje hoofdstuk 3
5. Aan de slag
6. Noteren huiswerk en wijziging toetsdatum
Nodig: grammatica-
boekje, etui, iPad en je leesboek
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Goedemiddag D2C
De planning
1. Stillezen
2. Huiswerk samen nakijken
3. Herhalen vorige les
4. Grammaticaboekje hoofdstuk 3
5. Aan de slag
6. Noteren huiswerk en wijziging toetsdatum
Nodig: grammatica-
boekje, etui, iPad en je leesboek

Slide 1 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (WG)
Naamwoordelijk gezegde (NG)
Het onderwerp voert een handeling uit. Hij/zij DOET iets.
Het onderwerp IS iets of zal iets WORDEN. Het gaat dus om de toestand.

Slide 2 - Drag question

De plant is groen.
(stel jezelf de vraag: doet het onderwerp hier iets of is/wordt het iets?)
A
WG
B
NG

Slide 3 - Quiz

De sneeuw blijft nog steeds liggen.
A
WG
B
NG

Slide 4 - Quiz

Hij ligt al een week ziek in bed.
A
WG
B
NG

Slide 5 - Quiz

Hij is al een week ziek.
A
WG
B
NG

Slide 6 - Quiz

Moeilijk om verschil tussen NG/WG te zien
10=moeilijk, 1=makkelijk
0100

Slide 7 - Poll

Grammatica hoofdstuk 3
Dit hoofdstuk bestaat uit vijf onderdelen
1. Zelfstandige naamwoorden
2. Bijvoeglijke naamwoorden
3. Lidwoorden
4. Werkwoorden 
5. Voorzetsels

Slide 8 - Slide

Individuele opdracht
Noteer in je schrift de antwoorden op de volgende vragen:
1. Noem drie voorbeelden van zelfstandige naamwoorden
2. Schrijf in je eigen woorden in je schrift wat bijvoeglijke naamwoorden zijn en geef drie voorbeelden
3. Welke drie lidwoorden kennen we?
4.  Schrijf vijf verschillende voorzetsels op

Slide 9 - Slide

Grammatica woordsoorten

Zelfstandig werkwoord (zww)
Koppelwerkwoord (kww)
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 10 - Slide

Lesdoelen
1. Ik weet wat een zelfstandig werkwoord is.
2. Ik kan een zelfstandig werkwoord herkennen in een zin
3. Ik weet wat een koppelwerkwoord is.
4. Ik kan een koppelwerkwoord herkennen in een zin.
5. Ik weet wat een hulpwerkwoord is.
6. Ik kan een hulpwerkwoord herkennen in een zin.
& we herhalen het werkw. en het naamw. gezegde

Slide 11 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Als een werkwoordelijk gezegde (wg) uit één werkwoord bestaat, is dat het zelfstandig werkwoord. Het werkwoord heeft een duidelijke betekenis.
Het zww is het belangrijkste werkwoord in een wg van een zin.
In een wg staat altijd maar één zww.

Zijn vader zingt onder de douche.
zingt= zelfstandig werkwoord

Slide 12 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
Een koppelwerkwoord staat altijd in een naamwoordelijk gezegde. Het koppelt het onderwerp aan een naamwoordelijk deel. 
Het kww is het belangrijkste werkwoord in een ng van de zin.
In een ng staat altijd maar één kww.

Hij wordt vast zanger.
wordt = koppelwerkwoord

Slide 13 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
Een hulpwerkwoord is het 'hulpje' van het belangrijkste werkwoord. 
Je kunt heel veel hulpwerkwoorden hebben, maar altijd maar één zww of één kww!
Ingmar kan ook mooi zingen.
kan = hulpwerkwoord
zingen = zelfstandig werkwoord


Femke wil later dokter worden.
wil= hulpwerkwoord
worden= koppelwerkwoord

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Hoeveel koppelwerkwoorden (kww) kunnen in een naamwoordelijk gezegde (ng) staan?
A
1 kww
B
2 kww
C
3 kww
D
4 kww

Slide 16 - Quiz

Kan er een kww in een wg staan?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Er kunnen wel tien hulpwerkwoorden in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Ik word zo rood als een boei.
A
WG
B
NG

Slide 19 - Quiz

Ik word zo rood als een boei.

word =
A
zww
B
kww
C
hww

Slide 20 - Quiz

Hij heeft mijn telefoon afgepakt.
A
WG
B
NG

Slide 21 - Quiz

Hij heeft mijn telefoon afgepakt.

A
heeft = hww afgepakt = zww
B
heeft = hww afgepakt = kww
C
heeft = zww afgepakt = hww
D
heeft = kww afgepakt = hww

Slide 22 - Quiz

Heb jij wel eens een krokodil zien huilen?
A
WG
B
NG

Slide 23 - Quiz

De roos blijft de mooiste bloem.
A
WG
B
NG

Slide 24 - Quiz

De roos blijft de mooiste bloem.

blijft =
A
zww
B
kww
C
hww

Slide 25 - Quiz

Zij is in het hotel gebleven.
A
WG
B
NG

Slide 26 - Quiz

Zij is in het hotel gebleven.
A
is = hww gebleven = zww
B
is = hww gebleven = kww
C
is = kww gebleven = zww
D
is = kww gebleven = hww

Slide 27 - Quiz

Zij is later dokter geworden.
A
WG
B
NG

Slide 28 - Quiz

Zij is later dokter geworden.
A
is = kww geworden = hww
B
is = hww geworden = kww
C
is = hww geworden = zww
D
is = zww geworden = kww

Slide 29 - Quiz

Pak je werkboek grammatica.
Lees blz. 24, 25 en 26 aandachtig door
Maak blz. 27 (huiswerk)

Klaar? Maak het werkblad (huiswerk)
Daarna kun je de link van de L. U. gebruiken (klaaropdracht)

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Link