Thema 3 taal verkennen herhalen

Thema 3 
taal verkennen herhalen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Thema 3 
taal verkennen herhalen

Slide 1 - Slide

Enkelvoudige zinnen

  • zin heeft 1 werkwoord
  • zin heeft 1 onderwerp

1. De hond blaft.
2. Ik eet een appel.
Samengestelde zinnen

  • zin heeft meerdere werkwoorden
  • zin heeft meerdere onderwerpen

1. De hond blaft en ik eet een appel.

Slide 2 - Slide

Wat voor zin is het?

De hond blaft en de kat miauwt.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 3 - Quiz

Wat voor zin is het?

Doe je jas aan en ga naar buiten!
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 4 - Quiz

Wat voor zin is het?

Wouter maakte gisteren een heerlijke ovenschotel.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 5 - Quiz

Wat voor zin is het?

Volgend jaar ga ik op vakantie naar Zwitserland.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 6 - Quiz

Maak van de samengestelde zin twee losse zinnen.

samengestelde zin=

Wil je morgen patat als avondeten of eet je liever pizza?
Doe het zo:

Wil je morgen patat als avondeten?

Eet je liever pizza?

Slide 7 - Slide

Maak van de samengestelde zin twee lossen zinnen.

Ik wil naar het park gaan, maar het regent buiten.

Slide 8 - Open question

Maak van de samengestelde zin twee lossen zinnen.

De kat slaapt op de bank en de hond speelt met zijn bal.

Slide 9 - Open question

Maak van de losse zin twee lossen zinnen.

Ik heb mijn huiswerk afgemaakt, en nu mag ik een spelletje spelen.

Slide 10 - Open question

Zinsdelen benoemen

onderwerp = wie of wat?
persoonsvorm = maak een vraagzin
gezegde = alle werkwoorden
lijdend voorwerp = wat + gezegde + ow?
meewerkend voorwerp = aan wie? voor wie? 
bepaling = plaats of tijd

Slide 11 - Slide

Wat is het onderwerp?
Vandaag koopt mijn moeder een nieuwe stofzuiger voor mijn oma.

A
mijn moeder
B
voor mijn oma
C
een nieuwe stofzuiger
D
vandaag

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm ?
Vandaag koopt mijn moeder een nieuwe stofzuiger voor mijn oma.

A
vandaag koopt
B
koopt
C
koopt mijn moeder
D
mijn oma

Slide 13 - Quiz

Wat is het gezegde?
Vandaag koopt mijn moeder een nieuwe stofzuiger voor mijn oma.

A
koopt
B
koopt mijn
C
mijn moeder koopt
D
nieuwe stofzuiger

Slide 14 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Vandaag koopt mijn moeder een nieuwe stofzuiger voor mijn oma.

A
vandaag
B
nieuwe
C
stofzuiger
D
een nieuwe stofzuiger

Slide 15 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Vandaag koopt mijn moeder een nieuwe stofzuiger voor mijn oma.

A
voor oma
B
mijn moeder
C
voor mijn oma
D
mijn moeder en oma

Slide 16 - Quiz

Wat is de bepaling (plaats/tijd)?
Vandaag koopt mijn moeder een nieuwe stofzuiger voor mijn oma.

A
stofzuiger
B
mijn moeder
C
koopt
D
vandaag

Slide 17 - Quiz

Voegwoorden

Slide 18 - Slide

Schrijf het voegwoord op.
Het is koud binnen, dus wij zetten de verwarming aan.

Slide 19 - Open question

Schrijf het voegwoord op.
Over minder dan 10 dagen is het al vakantie, maar we moeten wel nog even hard werken.

Slide 20 - Open question

Overbodige bijvoeglijke naamwoorden

Slide 21 - Slide

Schrijf het overbodige bijvoeglijk naamwoord op:

Ik heb zo veel zin in de witte sneeuw deze winter.

Slide 22 - Open question

Schrijf het overbodige bijvoeglijk naamwoord op:

Mijn vader gaf mij een nieuwe ronde bal.

Slide 23 - Open question

Hoe goed heb jij je best gedaan?
A
1 ster
B
2 sterren
C
3 sterren
D
4 sterren

Slide 24 - Quiz