Lesweek 14 Taalverzorging:1.3 werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd (2)

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat staat er op de planning? We lopen achter......

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog over:
- de persoonsvorm?
- het onderwerp?
- de stam?

Slide 4 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de zin?

We krijgen morgen vakantie.
A
We
B
krijgen
C
morgen
D
vakantie

Slide 5 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin?

Het horloge loopt goed.
A
Het horloge
B
loopt
C
goed

Slide 6 - Quiz

Wat is de onderwerp in de zin?

Jan fiets altijd naar school.
A
Jan
B
fietst
C
altijd
D
naar school

Slide 7 - Quiz

Wat is de onderwerp in de zin?

Morgen vertrekt de trein naar Parijs om 5.30 uur.
A
Morgen
B
vertrekt
C
de trein
D
om 5.30 uur

Slide 8 - Quiz

De stam is het hele werkwoord, zonder -en. Bijvoorbeeld fietsen, stam: fiets
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat is de stam van durven
A
durf
B
durv

Slide 10 - Quiz

Maak de stam van 'niezen'.

Slide 11 - Open question

Let op:
Deze werkwoorden hebben GEEN stam+t bij hij/zij of het...!

Slide 12 - Slide

Wat is de goede vorm van het werkwoord?


Mohamad ...... later automonteur worden.
A
wil
B
wilt

Slide 13 - Quiz

Wat is de goede vorm van het werkwoord?

Achmed ...... hier niet roken!
A
mag
B
magt

Slide 14 - Quiz

Wat is de goede vorm van het werkwoord?


........ ik je fiets even lenen?
A
Kun
B
Kan

Slide 15 - Quiz

Wat is de goede vorm van het werkwoord?

Hij ........ morgen het formulier voor de ouderavond meenemen.
A
zal
B
zult

Slide 16 - Quiz

Aan de slag!

Slide 17 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt de PERSOONSVORM (=werkwoord) herkennen in de zin.
  • Je kunt het ONDERWERP vinden dat bij de persoonsvorm hoort.
  • Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd juist.

Slide 18 - Slide