werkwoordspelling

Deze les: 


persoonsvorm verleden tijd 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Deze les: 


persoonsvorm verleden tijd 

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog van de persoonsvorm verleden tijd?

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Video

Wat moet je je altijd als EERSTE afvragen als je met werkwoordspelling bezig bent?

Slide 4 - Open question


Je krijgt zo 8 zinnen te zien

Noteer telkens de juiste persoonsvorm.

Kijk goed of je tegenwoordige of verleden tijd moet gebruiken. 

Slide 5 - Slide

Hansje Brinker (dichten) vroeger met zijn vinger een gaatje in de dijk.
A
dichte
B
dichten
C
dichtten
D
dichtte

Slide 6 - Quiz

Mijn neefje van zeven (geloven) nu al niet meer in Sinterklaas.
A
geloofde
B
geloofd
C
gelooft
D
geloofden

Slide 7 - Quiz

In 2015 (sprinten) Dafne in 21,63 seconden naar het goud op de 200 meter.
A
sprint
B
sprinten
C
sprinte
D
sprintte

Slide 8 - Quiz

Die auteur (publiceren) volgende week zijn eerste thriller.
A
publiceerde
B
publiceert
C
publiceerden
D
publiceerd

Slide 9 - Quiz

Met één klik (vergroten) Chiel zojuist de foto op zijn beeldscherm.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergrood

Slide 10 - Quiz

Uit welk kasteel (ontsnappen) Hugo de Groot in 1621 in een boekenkist?
A
ontsnaptte
B
ontsnapt
C
ontsnapte
D
ontsnapten

Slide 11 - Quiz

Sara (mixen) bloem, melk en eieren tot een luchtig pannenkoekbeslag.
A
mixt
B
mixde
C
mixte
D
mixden

Slide 12 - Quiz

In het vroegere Wildere Westen (plegen) de Daltons menige bankroof.
A
pleegde
B
pleegden
C
pleegten
D
pleegte

Slide 13 - Quiz