grammatica H4 vwo 3

BIJZINNEN
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

BIJZINNEN

Slide 1 - Slide

DOEL VAN DE LES

-bijzinnen benoemen

Slide 2 - Slide

Soorten zinsdeelzinnen
  •  Onderwerpszin (ow-zin
  • Lijdend voorwerpszin (lv-zin)
  • Meewerkend voorwerpszin (mv-zin)
  • Voorzetselvoorwerpszin (vv-zin)
  • Bijwoordelijke bijzin (bwb-zin)

Slide 3 - Slide

Onderwerpszin
  • een bijzin die in een samengestelde zin een onderwerp is
  • begint met dat of of
  • begint met een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent-> wie of wat
  • Onderwerpszin kun je vervangen door 1 of enkele woorden.

Slide 4 - Slide

Onderwerpszin
  • Dat hij de bus mist, gebeurt bijna dagelijks
  • Dat gebeurt bijna dagelijks

  • Wie niet op tijd vertrekt, kan dat verwachten
  • Iemand Ikan dat verwachten

Slide 5 - Slide

Onderwerpszin
         o                                                                         o-zin
  • Het gebeurt bijna dagelijks || dat hij de bus mist


Voorlopig onderwerp

Slide 6 - Slide

Meewerkendvoorwerpszin
  • een bijzin die fungeert als meewerkend voorwerp
  • begint altijd met een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent ->(aan, voor) wie

Hij vertelde het grapje aan wie daar aanwezig waren
Hij vertelde het grapje aan alle aanwezigen

Slide 7 - Slide

voorzetselvoorwerpszin
  • een bijzin die fungeert als voorzetselvoorwerp
  • begint met dat of of
  • begint met een voorzetsel gevolgd door een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent-> wie of wat

Slide 8 - Slide

voorzetselvoorwerpszin
  • Ze was er benieuwd naar of ze nog lang moest wachten.

  • Ze was benieuwd naar wie er zou proberen voor te kruipen.


Slide 9 - Slide

voorzetselvoorwerpszin

  • Zij ergert zich eraan dat ze moet wachten voor de kassa
  • Voorlopig voorzetselvoorwerp


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

oefenen met de bijzinnen...

Slide 12 - Slide

Hoe herken je een hoofdzin?
A
Je kunt een woordje tussen onderwerp en lijdend vw zetten
B
Je kunt een woordje tussen onderwerp en persoonsvorm zetten
C
Je kunt geen woordje tussen onderwerp en pv zetten.

Slide 13 - Quiz

Benoem de bijzin tussen //:

/Wie nooit uitgaat/, ontgaat veel.
A
o-zin
B
mv-zin
C
lv-zin
D
bwb-zin

Slide 14 - Quiz

Benoem de bijzin tussen //:

/Wie het vindt/, mag het houden.
A
o-zin
B
mv-zin
C
lv-zin
D
bwb-zin

Slide 15 - Quiz

Staat er in elke zin een voegwoord?
A
Ja, die staat in alle zinnen.
B
Nee, alleen in een samengestelde zin.

Slide 16 - Quiz

Wie de hele waarheid wil kennen, moet vroeg opstaan.
A
ow-zin
B
bwb-zin
C
lv-zin
D
nw.deel-zin

Slide 17 - Quiz

/Omdat het bleef regenen/, werd het kampioenschap afgelast.

A
ow-zin
B
lv-zin
C
nw.deel-zin
D
bwb-zin

Slide 18 - Quiz

Hij zegt dat hij het niet gedaan heeft.
A
ow-zin
B
mv-zin
C
lv-zin
D
bwb-zin

Slide 19 - Quiz

Hij is eindelijk geworden wat hij altijd al wilde zijn.
A
ow-zin
B
mv-zin
C
bwb-zin
D
nw.deel-zin

Slide 20 - Quiz

Hij zegt /dat hij het niet gedaan heeft/
A
ow-zin
B
mv-zin
C
lv-zin
D
bwb-zin

Slide 21 - Quiz

Alle Nederlanders weten dat de Friezen een apart volk zijn.
A
nw.deel-zin
B
bwb-zin
C
ow-zin
D
lv-zin

Slide 22 - Quiz


Hij rekent erop dat zijn vader komt
A
bwb-zin
B
lv-zin
C
vzv-zin
D
bijv. bijzin

Slide 23 - Quiz

Mijn zus kiest voor Zorg en Welzijn, omdat ze dat een leuk vak vindt.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
bwb-zin
D
mv-zin

Slide 24 - Quiz



Wie geen goede uitspraak van het Spaans heeft zal ik extra oefeningen geven.

A
Ond-zin
B
Mv-zin
C
Lv-zin
D
Bwb-zin

Slide 25 - Quiz