Een bijwoord zegt iets over:
- een werkwoord: die man fietst snel
- een ander bijwoord: die man fietst erg snel
- een bijvooeglijk naamwoord: de erg snelle fietser
- de plaats: hier, er, daar, ergens, nergens, waar
- de tijd: nu, soms, plotseling, 's morgens, wanneer