CELLEN

CYTOLOGIE = CELLEER
1 / 49
next
Slide 1: Slide
anatomie en fysiologieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

CYTOLOGIE = CELLEER

Slide 1 - Slide

LESDOELEN
  • Bestuderen van de bouw, ligging en functie van cellen

  • Verschillende begrippen van de cel opbouw bestuderen 

Slide 2 - Slide

INHOUD VAN DE LES
  • Organismen 
  • Bouw van een cel
  • Levensverrichtingen van een cel
  • Osmose en diffusie
  • Celdeling
  • Ontwikkeling van een bevruchte eicel
  • Vochtverdeling in het lichaam

Slide 3 - Slide

CELLEN

Slide 4 - Mind map

Hoeveel chromosomen zitten er in een menselijke cel?
A
23
B
46
C
43

Slide 5 - Quiz

Wat voor functie hebben bloedplaatjes?
A
Ze maken antistoffen
B
Ze zorgen voor bloedstolling
C
Ze zorgen voor het vervoeren van zuurstof

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een
micro-organismen?
A
Een bacterie
B
Een plant
C
Een mens

Slide 7 - Quiz

WAT IS EEN CEL?
De kleinste eenheid van een levend organisme


Slide 8 - Slide

LEVENSVERRICHTINGEN VAN EEN CEL
  • Animale levensverrichtingen 

  • Vegetatieve levensverrichtingen 

Slide 9 - Slide

ANIMALE LEVENSVERRICHTINGEN:

  • Prikkelbaarheid

  • Beweging
VEGETATIEVE
 LEVENSVERRICHTINGEN:

  • Groei

  • Stofwisseling

  • Voortplanting 

Slide 10 - Slide

ARBEIDSVERDELING BIJ MEERCELLIGE ORGANISMEN
  • Er zijn cellen met een verschillende bouw en met verschillende taken

  • Een groep cellen met dezelfde bouw en taken = een weefsel

Slide 11 - Slide


MICRO-ORGANISMEN = EENCELLIGE ORGANISMEN

MACRO-ORGANISMEN = MEERCELLIGE ORGANISMEN:

  • Mensen
  • dieren
  • Planten

Slide 12 - Slide

MICRO-ORGANISMEN
  • Dierlijke: amoebe, pantoffeldiertje
  • Plantaardige: bacterie, gist 

Slide 13 - Slide

BOUW VAN EEN CEL
  • Cellichaam
  • Celkern = nucleus
  • Chromatine
  • Centraallichaampjes
  • Membranen 

Slide 14 - Slide

CELLICHAAM EN CELKERN
  • Zijn opgebouwd uit protoplasma:

  • In het cellichaam: celplasma = cytoplasma
  • In de celkern: kernplasma = nucleoplasma

Slide 15 - Slide

PROTOPLASMA
Dit is water met daarin allerlei opgeloste stoffen

Slide 16 - Slide

VORMEN VAN PROTOPLASMA
  • Solvorm = vloeibare vorm (60 a 70% water)

  • Gelvorm = gelei-achtige vorm (minder vocht) 

Slide 17 - Slide

CELLEN ZONDER KERN
  • Rode bloedcellen = Erytrocyten

  • Bloedplaatjes = Trombocyten 

Slide 18 - Slide

CHROMATINE = EIWITKORRELS
  • Zitten in de celkern 

  • Ze vormen de chromosomen

  • Chromosomen bestaan uit DNA met genen (erfelijk materiaal)

Slide 19 - Slide

CHROMOSOMEN
  • Een menselijke cel heeft 46 chromosomen

  • De chromosomen hebben ieder 2 dezelfde delen = chromatiden

Slide 20 - Slide

2 CENTRAALLICHAAMPJES
  • Zitten bij de celkern

  • Spelen een belangrijke rol bij celdeling (voortplanting) 

Slide 21 - Slide

MEMBRANEN
= Vliezen = wanden
Via deze wanden vindt stofwisseling plaats

  • Celmembraan = celwand om het cellichaam
  • Kernmembraan = kernwand om de kern

Slide 22 - Slide

Bij mensen en dieren zijn membranen opgebouwd uit:

  • Eiwitten = proteïnen
  • Vetten = lipiden
Bij planten zijn membranen opgebouwd uit:

  • Cellulose

Slide 23 - Slide

MEMBRANEN
  • Ze zijn semi-permeabel = half doorlaatbaar of selectief

  • Sommige stoffen kunnen wel door de wand en sommigen niet

Slide 24 - Slide

OSMOSE

  • = uitwisseling van oplosmiddel door een 
semi-permeabel membraan

  • Het oplosmiddel gaat van lage concentratie stoffen naar hoge concentratie
DIFFUSIE

  • = spontane uitwisseling van gassen met gassen of vloeistoffen met vloeistoffen

  • Het gaat altijd van hoge concentratie stoffen naar lage concentratie

Slide 25 - Slide

OSMOSE
Bij stofwisseling in de cellen

Slide 26 - Slide

DIFFUSIE
Bijvoorbeeld bij de ademhaling

Slide 27 - Slide

BEAUTYLEVEL ONLINE
  • Maken les cel opbouw

  • Tijdsduur 15 minuten

Slide 28 - Slide

CELDELING
  • Directe deling

  • Indirecte deling = mitose en meiose

Slide 29 - Slide

DIRECTE DELING
  • Alleen bij ééncellige organismen = micro-organismen

  • De celkern en het cellichaam delen tegelijk

Slide 30 - Slide

MITOSE

  • Eerst deelt de celkern en dan deelt het cellichaam

  • Tijdens deze deling verdubbelen de chromosomen van 
46 naar 92

Slide 31 - Slide

MEIOSE
  • =Reductiedeling

  • Bij rijpe geslachtscellen (eicellen en zaadcellen)

  • Het aantal chromosomen wordt gehalveerd van 46 naar 23

Slide 32 - Slide

BEPALING VAN HET GESLACHT VAN EEN BABY
  • Een rijpe eicel heeft 23 chromosomen:
22 + een X-chromosoom

  • Een rijpe zaadcel heeft 23 chromosomen:
22 + een Y of een X- chromosoom

  • XX is een meisje
  • XY is een jongen

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

ONTWIKKELING VAN DE BEVRUCHTE EICEL
  • 1e stadium = moerbeistadium: heel veel celdelingen
  • 2e stadium: er ontstaat een kiemblaas
  • 3e stadium: vorming van 3 kiembladen

  • Vanuit de kiembladen ontstaan alle weefsels

Slide 35 - Slide

AANTAL CHROMOSOMEN BIJ MENSEN
  • Bij een cel die NIET aan het delen is: 46

  • Bij een cel die WEL aan het delen is: 92

  • Bij een rijpe geslachtscel (eicel of zaadcel): 23

  • Bij een bevruchte eicel: 46

Slide 36 - Slide

VOCHTVERDELING IN HET LICHAAM
  • Het lichaam bevat 60 a 70% water:

  • Ongeveer 40% in de cellen = intracellulair
  • Ongeveer 15% tussen de cellen = in het weefsel = extracellulair
  • Ongeveer 5% in de bloedbaan 

Slide 37 - Slide

BEAUTYLEVEL
ONLINE
Les celdeling

tijdsduur 15 minuten

Slide 38 - Slide

VIDEO BEAUTYLEVEL ONLINE



Uitleg over de cellen

Slide 39 - Slide

Wat is een ander woord voor nucleus?
A
Chromatine
B
Celkern
C
Cellichaam

Slide 40 - Quiz

Welke cellen hebben geen kern?
A
Bloedplaatjes
B
Spiercellen
C
Witte bloedcellen

Slide 41 - Quiz

Waar in de cel zit het chromatine?
A
In de celkern
B
In het cellichaam
C
In het cytoplasma

Slide 42 - Quiz

Waar zitten de centraallichaampjes?
A
Bij de celkern in het celplasma
B
In de celkern in het kernplasma

Slide 43 - Quiz

Wat zijn animale levensverrichtingen?
A
Beweging en prikkelbaarheid
B
Beweging en groei
C
Stofwisseling en voortplanting

Slide 44 - Quiz

Wat is een ander woord voor meiose?
A
directe deling
B
mitose
C
reductiedeling

Slide 45 - Quiz

Bij welke cellen is er sprake van meiose?
A
Bij maagcellen en spiercellen
B
Bij maagcellen en eicellen
C
Bij zaadcellen en eicellen

Slide 46 - Quiz

Welke chromosomen bepalen dt het geslacht een jongen is?
A
XX
B
XY
C
YY

Slide 47 - Quiz

Waar in het lichaam zit het meeste vocht?
A
In de bloedbaan
B
In de cellen
C
Tussen de cellen

Slide 48 - Quiz

Hoeveel chromosomen heeft een bevruchte eicel?
A
23
B
46
C
92

Slide 49 - Quiz