Wiederholung regelmatige ww (feesttenten)

Regelmatige werkwoorden
feesttenten & idewis
1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Regelmatige werkwoorden
feesttenten & idewis

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Regelmatige werkwoorden
Je begint bij het maken van de stam van een werkwoord. De stam is het hele werkwoord - en.
wohnen > wohn
kommen > komm

Slide 3 - Slide

Wat is de stam van het werkwoord machen?

Slide 4 - Open question

Regelmatige werkwoorden vervoegen
Na het maken van de stam kijk je om welk persoonlijk voornaamwoord het gaat in de zin. De persoonlijk voornaamwoorden zijn:
I = ich (ik)
D = du (jij)
E = er/sie/es (hij/zij/het)
W = wir (wij)
I = ihr (jullie)
S = Sie/sie (U/zij)

Slide 5 - Slide

Van de persoonlijk voornaamwoorden kun je een ezelsbruggetje maken, namelijk IDEWIS:
I = ich (ik)
D = du (jij)
E = er/sie/es (hij/zij/het)
W = wir (wij)
I = ihr (jullie)
S = Sie/sie (U/zij)

Slide 6 - Slide

De uitgangen (feesttenten)
ich          du            er/sie/es

wir
ihr
Sie sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en

Slide 7 - Slide

Regel: feesttenten 
Het ezelsbruggetje

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Ich krijgt als uitgang
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 10 - Quiz

Du krijgt als uitgang
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 11 - Quiz

Ihr krijgt als uitgang
A
t
B
en
C
e
D
st

Slide 12 - Quiz

-e
-en
-t
-st
-en
-t
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 13 - Drag question

er (gehen)
A
gehst
B
gehe
C
geht
D
gehen

Slide 14 - Quiz

sie (ev) (schreiben)
A
schreibst
B
schreibe
C
schreiben
D
schreibt

Slide 15 - Quiz

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes: Ich (kaufen) V-Bucks.
A
kaufen
B
kaufst
C
kaufe
D
kauft

Slide 16 - Quiz

ihr (machen).
A
machen
B
machst
C
macht
D
mache

Slide 17 - Quiz

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes: Marco (spielen) Fußball.
A
spielen
B
spielst
C
spiele
D
spielt

Slide 18 - Quiz

sprechen
Wir ...... jeden Tag.
A
spricht
B
sprechen
C
sprechst
D
sprecht

Slide 19 - Quiz

wohnen
...... du in Den Haag?
A
wohnen
B
wohne
C
wohnt
D
wohnst

Slide 20 - Quiz

heißen
...... Sie (u-vorm) Anja?
A
heißen
B
heiße
C
heißt

Slide 21 - Quiz

reisen
Meine Familie und ich ...... jedes Jahr nach Spanien.
A
reisen
B
reizen
C
reist
D
reise

Slide 22 - Quiz

lachen
Stefan ...... über alles!
A
lachen
B
lachst
C
lache
D
lacht

Slide 23 - Quiz

kochen
Mutti, was ...... du heute?

Slide 24 - Open question

schicken
Ich ..... meiner Lehrerin die Hausgaben.

Slide 25 - Open question

trinken
Marta und Jonas ...... jeden Tag Red Bull.

Slide 26 - Open question

duschen
Ich .... jeden Tag.

Slide 27 - Open question

lernen
Wir ........ Deutsch.

Slide 28 - Open question

Het voltooid deelwoord van de
regelmatige werkwoorden

Slide 29 - Slide

Het voltooid deelwoord maak je als volgt:

GE + STAM + T

Slide 30 - Slide

Voltooid deelwoord
Ge + stam + t
machen

stam = mach

ge + mach + t 
= gemacht


hele ww

hele ww - en



ich habe gemacht

Slide 31 - Slide

Het voltooid deelwoord van kaufen is...
A
gekaufd
B
gekauft
C
gekaufent
D
gekaufend

Slide 32 - Quiz

Het voltooid deelwoord van wohnen is...
A
gewohnd
B
gewohnt
C
gewohnent
D
gewohntd

Slide 33 - Quiz

Het voltooid deelwoord van leben is...
A
gelebd
B
geliebt
C
gelebt
D
geleben

Slide 34 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van lernen

Slide 35 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van spielen?

Slide 36 - Open question