Quiz: begrijpend lezen: bergippen en strategieën

Nederlands
Herhalen stof proefwerkweek
paragraaf lezen hfst 1 t/m 4

 P2 2021-2022
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
Herhalen stof proefwerkweek
paragraaf lezen hfst 1 t/m 4

 P2 2021-2022

Slide 1 - Slide

Pak je telefoon en voer de code in!
We gaan een kleine quiz doen over begrijpend lezen.

Slide 2 - Slide

Bovenaan een tekst staat een ...
A
Titel
B
Tussenkopje
C
Alinea
D
Onderwerp

Slide 3 - Quiz

Een tekst is opgedeeld in verschillende ...
A
Onderwerpen
B
Titels
C
Tussenkopjes
D
Alinea's

Slide 4 - Quiz

Boven een alinea kan een ... staan
A
tussenkopje
B
titel

Slide 5 - Quiz

De belangrijkste zin van een alinea noem je de......

Slide 6 - Open question

Je wilt weten waar je de kaart van Nederland vindt in de atlas. Wat is je leesstrategie?
A
Zoekend lezen
B
Globaal lezen
C
Oriënterend lezen
D
Studerend lezen

Slide 7 - Quiz

Je hebt een proefwerk geschiedenis waarvoor je moet leren. Wat is je leesstrategie?
A
Grondig lezen
B
Globaal lezen
C
Studerend lezen
D
Kritisch lezen

Slide 8 - Quiz

Je wil de hoofdzaken uit een tekst halen. Hoe lees je de tekst?
A
Globaal
B
Grondig
C
Zoekend
D
Kritisch

Slide 9 - Quiz

Noem 2 tekstdoelen

Slide 10 - Open question

Wat wil de schrijver als zijn tekstdoel informeren is?
A
de schrijver wil informatie geven, iets nieuws laten weten
B
de schrijver wil een of meer meningen laten zien, de mening van de lezer vormen
C
de schrijver wil de lezer overhalen of aansporen iets te doen
D
de schrijver wil uitleg of instructie geven

Slide 11 - Quiz

Wat wil de schrijver als zijn tekstdoel uitleggen is?
A
de schrijver wil informatie geven, iets nieuws laten weten
B
de schrijver wil een of meer meningen laten zien, de mening van de lezer vormen
C
de schrijver wil de lezer overhalen of aansporen iets te doen
D
de schrijver wil uitleg of instructie geven

Slide 12 - Quiz

Wat wil de schrijver als zijn tekstdoel mening geven is?
A
de schrijver wil informatie geven, iets nieuws laten weten
B
de schrijver wil een of meer meningen laten zien, de mening van de lezer vormen
C
de schrijver wil de lezer overhalen of aansporen iets te doen
D
de schrijver wil uitleg of instructie geven

Slide 13 - Quiz

Wat wil de schrijver als zijn tekstdoel activeren is?
A
de schrijver wil informatie geven, iets nieuws laten weten
B
de schrijver wil een of meer meningen laten zien, de mening van de lezer vormen
C
de schrijver wil de lezer overhalen of aansporen iets te doen
D
de schrijver wil uitleg of instructie geven

Slide 14 - Quiz

Noem 3 signaalwoorden die horen bij het verband opsomming.

Slide 15 - Open question

Noem 3 signaalwoorden die horen bij het verband tegenstelling.

Slide 16 - Open question

Noem 3 signaalwoorden die horen bij het verband oorzaak/gevolg.

Slide 17 - Open question

Noem 3 signaalwoorden die horen bij het verband voorbeeld.

Slide 18 - Open question

Noem 3 signaalwoorden die horen bij het verband middel-doel.

Slide 19 - Open question

Welk tekstverband hoort er bij het signaalwoord indien?
A
Conclusie
B
Voorwaarde
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Welk tekstverband hoort er bij het signaalwoord dus?
A
Conclusie
B
Voorwaarde
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 21 - Quiz

Welk tekstverband hoort er bij het signaalwoord omdat?
A
Conclusie
B
Voorwaarde
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 22 - Quiz

Welk tekstverband hoort er bij het signaalwoord echter?
A
Conclusie
B
Voorwaarde
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 23 - Quiz

De schrijver geeft zijn mening: Dit is de slechtste shoarma die ik ooit heb gehad.
Is deze tekst objectief of subjectief?
A
objectief
B
subjectief

Slide 24 - Quiz

De schrijver geeft zijn mening met argumenten: Dit is de slechtste shoarma die ik ooit heb gehad, want er zaten veel te veel kruiden op.
Is deze tekst objectief of subjectief?
A
objectief
B
subjectief

Slide 25 - Quiz

Als een argument over een gevoel gaat, is het dan een subjectief of objectief argument?
A
objectief
B
subjectief

Slide 26 - Quiz

Als een argument over een feit gaat, is het dan een subjectief of objectief argument?
A
objectief
B
subjectief

Slide 27 - Quiz

Noem 2 manieren waarmee een schrijver de tekst kan inleiden.

Slide 28 - Open question

Noem 2 manieren waarmee een schrijver de tekst kan afsluiten.

Slide 29 - Open question

Wat is het tekstdoel van een gebruiksaanwijzing?
A
informeren
B
uitleggen
C
activeren
D
amuseren

Slide 30 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een gedicht?
A
informeren
B
uitleggen
C
activeren
D
amuseren

Slide 31 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een advertentie?
A
informeren
B
uitleggen
C
activeren
D
amuseren

Slide 32 - Quiz