Grammatica zinsontleding les 2

Welkom
Ga lekker zitten op je plek en pak alvast: 
     je schrift.        
 je leesboek

1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom
Ga lekker zitten op je plek en pak alvast: 
     je schrift.        
 je leesboek

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
  • Persoonsvorm (Les 20)
  • Werkwoordelijk gezegde (Les 33)

Vandaag (of in de volgende lessen) kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
  • Onderwerp (Les 21)
  • Lijdend voorwerp (Les 75)


Slide 2 - Slide

Vandaag:
  • Lezen in je leesboek
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Zelfstandig aan het werk
  • Het onderwerp

  • Achterin het lokaal zit Nathalie, om mij tips en tops te geven.

Slide 3 - Slide

In stilte lezen, schrift met huiswerk op de hoek van je tafel
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Werkwoordelijk gezegde duidelijk (Socrative)?
Ga in stilte zelfstandig aan de slag met:
  • Werkwoordelijk gezegde (Les 33, blz. 70-71)
     Klaar? Ga verder met: 
  • Onderwerp (Les 21, blz. 46-47)
Kijk voor de opdrachten in Classroom/donderdag 17 maart

Wie? Louana, Isis, Rayan, Stijn, Emma
Na les 33 sluiten Stijn en Emma weer aan bij de klas.

Slide 5 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde

  • Werkwoordelijk gezegde (Les 33, blz. 70-71)
  • Pak je schrift en pen erbij.

Slide 6 - Slide

werkwoordelijk gezegde
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
  • Alle werkwoorden in een zin.
  • De persoonsvorm + alle werkwoorden in een zin.

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
  • persoonsvorm+ alle werkwoorden in de zin

Slide 7 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?



'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald'

Slide 8 - Slide

Werkwoordelijk gezegde met te  of aan het
'te' en 'aan het' horen bij het werkwoordelijk gezegde, als deze voor het werkwoord staan.

1. Hij staat daar te huilen 
2. Op het schoolplein is groep 8 tikkertje aan het spelen.

Slide 9 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
1. De melk is niet te drinken.

2. Els schijnt al de hele tijd iets te hebben willen zeggen.
  • De melk is niet te drinken.
  • Els schijnt al de hele tijd iets te hebben willen zeggen.

Slide 10 - Slide

Vul maar in..
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit .......................... in een zin. De ............ hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde kan uit .................... werkwoord bestaan. Het woordje ..... en ............. horen ook bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 11 - Slide

Wat hoort er nog meer bij het werkwoordelijk gezegde?
Het tweede deel van scheidbare werkwoorden:
Bijvoorbeeld - nakijken / opbellen: maak een zin:
Hij kijkt na / Sam belde mij op

Wederkerende werkwoorden:
Bijvoorbeeld - zich vergissen: maak een zin:
Hij vergist zich

Slide 12 - Slide

Wat hoort er nog meer bij het werkwoordelijk gezegde?
De woorden; aan het / te: 
Hij is aan het voetballen.
Zij staat te wachten.
Wij zijn  aan het gamen.

Vaste uitdrukkingen met werkwoorden erin:
Hij schiet uit zijn slof / Ik ga uit mijn dak. / Zij is de kluts kwijt.

Slide 13 - Slide

Nu zelf aan de slag!
Sla je lesboek op en op blz. 70-71. 
Maak: opdr. 2, 4, 6
Schrijf de antwoorden op in je schrift.
Klaar? Laat je antwoorden zien en vraag de antwoorden aan Adriëtte. Controleer jouw antwoorden.
Klaar? Ga naar Kern Digitaal/les 33:
              maak Drillster 1 en Drillster 2.

Slide 14 - Slide

Huiswerk maandag 21 maart
Maak: Les 20 Drillster 1 en 2 (was huiswerk voor donderdag 17 maart)

Maak: Les 33 Oefening 2, 4, 6
Schrijf de antwoorden op in je schrift.

Maak: Les 33 Drillster 1 en 2

Lees: Les 21, blz. 46-47 de theorie goed door.

Meenemen: Je lesboek (Kern), schrift, opgeladen chromebook en je leesboek.

Slide 15 - Slide

Het onderwerp
Het onderwerp is altijd een persoon, een dier of een zaak. Het is datgene waar het in de zin om gaat.

Je vindt het onderwerp door te vragen: 
Wie/wat + persoonsvorm.
Voorbeeld: Ik loop naar school.
De persoonsvorm is "loop". 
Wie loopt? Ik. "Ik" is dus het onderwerp. 

Slide 16 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Jan en Henk fietsen naar huis.
A
Jan
B
Henk
C
Jan en Henk
D
huis

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin.

Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.
A
Gisteren
B
een spelletje
C
heeft
D
hij

Slide 18 - Quiz

Pak je lesboek erbij
  • Onderwerp (Les 21, blz. 46-47)
  • Lees zelfstandig (in stilte) de theorie (blz. 46) goed door.
  • Vragen? Steek je vinger op, dan kom ik naar je toe.
  • Maak: opdr. 3, 4, 5, 6 
  • Schrijf de antwoorden op in je schrift.
  • Klaar? Ga naar Kern Digitaal/les 33: maak Drillster 1 en Drillster 2.
timer
15:00

Slide 19 - Slide

Nakijken
Opdracht opdr. 3, 4, 5, 6 

Slide 20 - Slide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: Wie/wat + persoonsvorm/werkw.gez + onderwerp?
Voorbeeld
Mark gaf mij gisteren een cadeautje. 
- Persoonsvorm: Gaf Mark mij gisteren een cadeautje?
- Onderwerp:  Wie gaf? Mark
- Lijdend voorwerp: Wat +gaf+ Mark? een cadeautje

Slide 21 - Slide

Lijdend voorwerp (vervolg)


                      ETEN

Iemand                          iets
(=onderwerp).             (= lijd.vw)

                   


                      LEZEN

iemand                              iets 
(=onderwerp).                (= lijd.vw)

Slide 22 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Marjan heeft vandaag appels gekocht.
A
vandaag
B
appels
C
Marjan
D
heeft gekocht

Slide 23 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Morgen krijg ik een nieuwe fiets.
A
Morgen
B
krijg
C
ik
D
een nieuwe fiets

Slide 24 - Quiz

Pak je lesboek erbij
  • Lijdend voorwerp (Les 75, blz. 154-155)
  • Lees zelfstandig (in stilte) de theorie (blz. 46) goed door.
  • Vragen? Steek je vinger op, dan kom ik naar je toe.
  • Maak: opdr. 3-5-6.
  • Schrijf de antwoorden op in je schrift.
  • Klaar? Ga naar Kern Digitaal/les 33: maak Drillster 1 en Drillster 2.
timer
15:00

Slide 25 - Slide

Nakijken
Opdracht opdr. 3, 4, 5, 6 

Slide 26 - Slide

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa 
geschreven. 

Slide 27 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.

Slide 28 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 29 - Drag question

Nu zelf oefenen met zinsdelen:
https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/zinsdelen/

Slide 30 - Slide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 31 - Mind map

Woordsoorten
1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Voorzetsel
5. Werkwoord
6. Telwoord

Slide 32 - Slide

Woordsoorten

Slide 33 - Slide

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijknaamwoord

Slide 34 - Quiz

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 35 - Quiz

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
lijdend voorwerp
telwoord
meewerkend voorwerp
werkwoordelijk
gezegde
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
lidwoord

Slide 36 - Drag question