Les 03 - Literaire vormen in de middeleeuwen

Literatuur in de middeleeuwen
en spelen met tijd
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Literatuur in de middeleeuwen
en spelen met tijd

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- Hoe Karel de Grote voor eenheid in zijn Rijk zorgde;
- Hoe een schrijver tijd kan gebruiken in zijn verhaal; 
- Hoe de eerste boeken vervaardigd werden; 

Slide 2 - Slide

Ideeëngeschiedenis 1 
Omdat de staat niet centraal geregeerd werd, ging Karel op zoek naar samenhang. Deze vond hij in het Christendom. 

Onderworpen gebieden moesten zich tot het Christendom bekeren. 

Om dit makkelijker te maken, kregen elementen uit de Germaanse cultuur een plaatsje in het Christendom. 


Slide 3 - Slide

Ideeëngeschiedenis 2
Het aardse leven stond in teken van het Goddelijke (theocentrische samenleving) 

De Nederlanden waren in die tijd onbetekenend. De macht lag in Brabant en Vlaanderen. 

Memento Mori: Mens, gedenk te sterven (hou in het aardse leven rekening met het hiernamaals) 

Slide 4 - Slide

Afbrokkelen 
feodale stelsel
- Vanaf het eind van de elfde eeuw brokkelen de feodale verhoudingen steeds verder af. 
- De samenleving verstedelijkt. 
- Het openbaar bestuur professionaliseert en er  komen opleidingen voor ambtenaren.
- Naast kerkelijke scholen is er nu ook plaats voor stadsscholen. 

Slide 5 - Slide

Tijd in verhalen
Ieder boek is een autonoom kunstwerk van de auteur. Deze maakt hierbij keuzes, bijvoorbeeld om de lezer op het verkeerde been te zetten. Hiervoor kan hij ook de tijd manipuleren. Daarbij spelen de volgende begrippen een rol. 

Slide 6 - Slide

Fabel, sujet en kunstgrepen
Een verhaal heeft altijd een gebeurtenis die als eerst in de tijd plaatsvindt en een gebeurtenis die als laatst plaatsvindt. 

Deze gebeurtenissen in weergegeven in chronologische volgorde noemen we de fabel. 

De manier waarop deze gebeurtenissen zijn opgeschreven (dit hoeft niet in chronologische volgorde te zijn) noemen we het sujet. 

Op het moment dat de schrijver zich niet strikt houdt aan de chronologische volgorde, bedient hij zich van kunstgrepen. Als je vervolgens de gebeurtenissen weer in chronologische volgorde zet, noemen we dat het reconstrueren van het fabel. 

Slide 7 - Slide

Terug in de tijd
De schrijver kan op twee manieren terug in de tijd: 
Bij een flashback gaat de schrijver in een passage terug naar een situatie in het verleden. Hij beschrijft de gebeurtenissen uitgebreid. 

Bij een terugverwijzing verwijst de schrijver in een kort zinnetje naar iets dat in het verleden is gebeurd.

Slide 8 - Slide

Vooruit in de tijd
Schrijvers kunnen door middel van kunstgrepen ook vooruit in de tijd. 

Bij een flash forward wordt een situatie in de toekomst uitgebreid beschreven. 

Bij een vooruitwijzing wordt terloops verwezen naar een gebeurtenis in de toekomst. Dit doet de schrijver vaak om spanning op te wekken. 

Slide 9 - Slide

Verteltijd en vertelde tijd
De verteltijd is de tijd die een lezer doet over het lezen van een boek of die je doet over het kijken van een film. 

De vertelde tijd is de tijd die het verhaal in de fabel (dus van de eerste tot de laatste gebeurtenis in chronologische volgorde)  in beslag nemen. 

Flashbacks en flashforwards tellen mee voor de vertelde tijd, terugverwijzingen en vooruitverwijzingen niet. 

Slide 10 - Slide

Als er sprake is van versnelling, dan...
A
is de verteltijd langer dan de vertelde tijd.
B
is de verteltijd korter dan de vertelde tijd.

Slide 11 - Quiz

Als er sprake is van vertraging, ...
A
is de verteltijd langer dan de vertelde tijd
B
is de verteltijd korter dan de vertelde tijd.

Slide 12 - Quiz

De deurbel, tweemaal: eerst kort en aarzelend, dan lang en nadrukkelijk. Het snerpende geluid joeg de Noorse boskatten elke keer weer de stuipen op het lijf, en deed ze alle kanten uit stuiven om een goed heenkomen te zoeken – reden voor Mirjam om op weekdagen ’s morgens wanneer de postbode kon aanbellen met een pakje, de elektrische schel vaak af te zetten. De katten gingen voor alles. Vandaag, zondag was de kans op aanbellen vrijwel nihil, zeker nu het nog zo vroeg in de ochtend was, dus had ze de stekker in het contact gelaten.
Het eerst belletje klonk alsof een vinger geen houvast op de knop had kunnen vinden.
Uit: Tonio, A.F.Th. van der Heijden

Slide 13 - Slide

In voorgaand fragment... (selecteer twee antwoorden)
A
is de verteltijd langer dan de vertelde tijd.
B
is de verteltijd korter dan de vertelde tijd.
C
versnelling
D
vertraging

Slide 14 - Quiz

Oorsprong middeleeuwse literatuur
- In het begin van de middeleeuwen vielen scholen onder de Geestelijkheid; de enige vakken waren godsdienst en Latijn. 
- Monniken stelden verhalen op schrift. 
- Ook in de volkstalen waren er verhalen, maar die werden mondeling overgeleverd.
-Toen er stadsscholen kwamen, werd deze literatuur ook op schrift gesteld. Dit betekende het begin van de West-Europese literatuur. 

Slide 15 - Slide

Boekproductie
- In eerste instantie schreven monniken boeken over. Dit duurde soms langer dan een jaar. 
- Soms maakten ze schrijffouten of 'verbeterden' ze de tekst naar eigen inzicht. 
- In het scriptorium werd de Bijbel geciteerd. Monniken schreven mee. 
- Rond 1400 werd de boekdrukkunst uitgevonden en kon worden voorzien in de grote vraag naar alle boeken. 

Slide 16 - Slide

Literatuur
Omdat de samenleving theocentrisch was, stond alle kunst in het teken van God. De auteur deed er dus niet toe (=gemeenschapskunst). 

In de 12e en 13e eeuw is de literatuur ridderlijk en theocentrisch. 

Vanaf de 13e eeuw is de literatuur steeds didactischer van aard en gericht op de 'weetgierige burgerij'.

Slide 17 - Slide

Europese literatuur in de middeleeuwen
- Aanvankelijk was de middeleeuwse letterkunde om te beluisteren. 
- Troubadours schreven de teksten en componeerden de muziek. 
- Minstrelen presenteerden deze teksten aan het publiek. 
- De teksten waren rijmende poëzie; dat is makkelijk te onthouden. 

Slide 18 - Slide

De eerst bekende Nederlandse zin

Slide 19 - Slide

Aan de slag
Lees nu pagina 7 tot en met 10 van de reader en markeer belangrijke passages. Maak vervolgens opdracht 1 tot en met 15 op pagina 23 van de reader. 

Slide 20 - Slide