12.2 Het zit in de familie (II)

Hoofdstuk 12
Erfelijkheid en evolutie
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Hoofdstuk 12
Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Programma van de les
Huiswerk bespreking

Terugblik 12.2

vervolg paragraaf 12.2

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

Huiswerkbespreking
vragen over 11.4, 11.5/6, 12.1?


Slide 3 - Slide

Een drager van een bepaalde erfelijke ziekte is zelf niet ziek van deze aandoening.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Een kind van twee gezonde ouders heeft een erfelijke aandoening. Het allel voor deze erfelijke aandoening moet dus aanwezig zijn bij de ouders. De ziekte is niet X-chromosomaal.
Erft deze erfelijke ziekte dominant of recessief over of is dit niet te bepalen?
A
recessief
B
dominant
C
niet te bepalen
D
codominant

Slide 5 - Quiz

Wolter heeft een erfelijke aandoening. Zijn ouders hebben het allel voor de aandoening ook, maar zijn gezond. Van welk soort overerving is deze ziekte een voorbeeld?
A
Dominante overerving
B
Recessieve overerving
C
Geslachtsgebonden dominante overerving
D
Geslachtsgebonden recessieve overerving

Slide 6 - Quiz

Koen heeft een erfelijke aandoening. De ziekte wordt door de moeder doorgegeven. Moeders krijgen zelf de ziekte vrijwel niet. Van welk soort overerving is deze ziekte een voorbeeld?
A
autosomaal, dominant
B
autosomaal recessief
C
geslachtsgebonden dominant
D
geslachtsgebonden, recessief

Slide 7 - Quiz

De ziekte van Huntington is een erfelijke aandoening die bepaalde delen van de hersenen aantast. Is het gen voor de ziekte van Huntington dominant of recessief?
A
dominant
B
recessief
C
dit kun je niet uit de gegevens opmaken

Slide 8 - Quiz

Doelen van de les
De leerlingen weten hoe erfelijke aandoeningen ontstaan en hoe deze doorgegeven worden. 
De leerlingen kunnen uitleggen waarom meisjes bijna nooit kleurenblind zijn
De leerlingen kunnen een stamboom gebruiken bij erfelijkheid onderzoek. 

Slide 9 - Slide

laten testen
wanneer er erfelijke aandoeningen in de familie zijn

centrum voor erfelijkheidsvoorlichting

Slide 10 - Slide

Bij muizen is het allel voor zwarte vachtkleur dominant over dat voor bruine vachtkleur. In de afbeelding is een stamboom getekend van een familie muizen. Er zijn individuen met bruine en zwarte vacht. Er wordt aangenomen dat geen mutatie heeft plaatsgevonden.

Van welk van de individuen 1, 2, 3 en 4 kan het allel voor bruine vachtkleur dat individu 5 van zijn ouders heeft geërfd, uiteindelijk afkomstig zijn?
A
alleen van muis 3
B
alleen van muis 1 of van muis 2
C
alleen van muis 2 of van muis 3
D
van muis 1, van muis 2, van muis 3 of van muis 4

Slide 11 - Quiz

Uitleg vorige vraag
In deze vraag gebruik ik de letter D en d voor dominant en recessief.

De ouders van muis 5 zijn zwart en dat is dominant, dus die zijn DD of Dd. Echter doordat de muizen 2 en 3 dd zijn moeten de ouders van muis 5 dus Dd zijn. 
Je weet dus dat de muizen 1 en 4 de D doorgeven aan de ouders van muis 5 en de muizen 2 en 3 de d doorgeven aan de ouders van muis 5.  Het allel van bruine vachtkleur (d)  bij muis 5 moet dus  uiteindelijk afkomstig zijn van muis 2 of 3.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Huiswerk
Maak paragraaf 12.2

Slide 14 - Slide