What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
woordsoorten leerjaar 3 havo ALLES
Woordsoorten 3 havo
Je kent nu de volgende woordsoorten:
znw-blw- olw - bn-vz-bw-zww-hww-pers.vnw-bez.vnw-vr.vnw-aanw.vnw-onbep.vnw-onb.hoofdtelw-onb.rangtelwoord-bep.hoofdtelw-ondersch.vw-nevensch.vw
1 / 24
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
This lesson contains
24 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Woordsoorten 3 havo
Je kent nu de volgende woordsoorten:
znw-blw- olw - bn-vz-bw-zww-hww-pers.vnw-bez.vnw-vr.vnw-aanw.vnw-onbep.vnw-onb.hoofdtelw-onb.rangtelwoord-bep.hoofdtelw-ondersch.vw-nevensch.vw
Slide 1 - Slide
VANOCHTEND kon ik moeilijk mijn bed uitkomen.
A
zelfstandig naamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
bijwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 2 - Quiz
Ik was graag op het feest GEBLEVEN.
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 3 - Quiz
Die GOEDE speler kan GOED schaken.
A
goede = bijwoord goed = bijwoord
B
goede = bijwoord goed = bijvoeglijk nw.
C
goede = bijvoeglijk nw. goed = bijwoord
D
goede = bijvoeglijk nw. goed = bijvoeglijk nw.
Slide 4 - Quiz
Hij is een HEEL talentvolle speler .
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
Slide 5 - Quiz
Wat is in deze zin het bijwoord?
Daar woont de chirurg.
A
woont
B
de
C
daar
D
geen bijwoord
Slide 6 - Quiz
Wil je WAT drinken?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord
Slide 7 - Quiz
WIE durft op DIE leeftijd nog zo'n verre reis
te maken?
A
Wie = vragend voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
B
Wie = een vragend voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord
C
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
D
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord
Slide 8 - Quiz
Het is ALLES of NIETS!
A
alles = onbepaald.vnw niets = bijwoord
B
alles = onbepaald.vnw niets = onbepaald.vnw
C
alles = bijwoord niets = onbepaald.vnw
D
alles = bijwoord niets = bijwoord
Slide 9 - Quiz
WAT heb je gedaan?
A
voorzetsel
B
vragend voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bijwoord
Slide 10 - Quiz
Ze zeggen DAT het klimaat in Nederland aan het veranderen is.
A
nevenschikkend voornaamwoord
B
onderschikkend voegwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 11 - Quiz
Wat jij mij hebt GEGEVEN, is BEDORVEN.
A
gegeven = hww bedorven = zww
B
gegeven = zww bedorven = hww
C
gegeven = zww bedorven = zww
Slide 12 - Quiz
NADAT zij het winnende doelpunt had gescoord, vloog ze haar teamgenoten in de armen.
A
onderschikkend voegwoord
B
nevenschikkend voegwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel
Slide 13 - Quiz
Het ZESDE lesuur zijn wij vrij.
A
bepaald rangtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord
Slide 14 - Quiz
De BRAND heeft de monumentale boerderij volledig in de as gelegd.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 15 - Quiz
WE kunnen vanavond wel een filmpje pakken.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
geen voornaamwoord
Slide 16 - Quiz
Hij is ZIJN boeken vergeten.
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
werkwoord
Slide 17 - Quiz
Het EERSTE schoolfeest was erg GEZELLIG.
A
eerste = bep.hoofdtw gezellig = bn
B
eerste = onb.rangtw gezellig = bijwoord
C
eerste = bep.rangtw gezellig = bn
D
eerste = bep.rangtw gezellig = bijwoord
Slide 18 - Quiz
Wat is het voorzetsel in de zin?
Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.
A
hard
B
aan
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
tegen
Slide 19 - Quiz
Nevenschikkend of onderschikkend? Welk voegwoord hoort erbij?
Het bedrijf biedt zijn klanten een bijzondere service, want die mogen hun kerstverlichting van vorig jaar terugbrengen.
A
nevenschikkend + want
B
onderschikkend + want
C
nevenschikkend + die
D
onderschikkend + die
Slide 20 - Quiz
Kies het voegwoord en bepaal of het een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord is.
In de winter laten veel mensen de auto stationair lopen, terwijl ze binnen koffie gaan drinken.
A
terwijl, onderschikkend
B
terwijl, nevenschikkend
C
ze, onderschikkend
D
ze, nevenschikkend
Slide 21 - Quiz
Nevenschikkend voegwoord
Onderschikkend voegwoord
Maar
Omdat
Want
Of
Terwijl
En
Daarom
Mits
Slide 22 - Drag question
ZULKE grapjes worden hier NIET getolereerd!
A
zulke = aanw.vnw niet = bw
B
zulke = bw niet = onb.vnw
C
zulke = onb.vnw niet = bw
D
zulke = bep.hoofdtw niet = onb.vnw
Slide 23 - Quiz
Hoe goed beheers je grammatica woordsoorten nu?
0
100
Slide 24 - Poll
More lessons like this
Proeftoets woordsoorten leerjaar 3 havo
January 2023
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Proeftoets woordsoorten leerjaar 2 hv
March 2020
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
woordsoorten leerjaar 3 havo ALLES
April 2024
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Les H2 10 juni 2020
June 2020
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Grammatica woordsoorten, 2Hv - hfst 4 + H5
January 2023
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Woordsoorten hf 1-5
June 2021
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Herhaling H3 + H4
March 2021
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Grammatica les 4: voegwoorden
May 2024
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3