Les 68 - Bijvoeglijk naamwoord (spelling)

Doel van de les
  • Je leert bijvoeglijke naamwoorden juist spellen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Doel van de les
  • Je leert bijvoeglijke naamwoorden juist spellen

Slide 1 - Slide

Regels bijvoeglijk naamwoord
  • Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
  • Een bijvoeglijk naamwoord eindigt bijna altijd op een e



Slide 2 - Slide

Wat zijn de regels die volgen uit deze voorbeelden?
Een rammelend geraamte
Een lief meisje
De houten lepel
Een wollen trui
De leren broek

Slide 3 - Slide

Uitzonderingen

Uitzondering 1
Een bijvoeglijk naamwoord krijgt geen e als het zelfstandig naamwoord een ‘het’ woord is en er ‘een’ voor staat

Het meisje - Een lief meisje
Het geraamte - Een rammelend geraamte
Het gladde bord - Een glad bord
Het dikke varken - Een dik varken


Uitzondering 2
Is een bijvoeglijk naamwoord een stof of ander materiaal, dan eindigt een bijvoeglijk naamwoord op een -n.

De houten lepel
De ijzeren staaf
De leren broek
Een wollen trui
Een rieten dak

Slide 4 - Slide

Filmpje Amarenske

Slide 5 - Slide

Vragenrondje
  • Welke bijvoeglijke naamwoorden eindigen op -en? 
  • Hoe spel je het bijvoeglijk naamwoord als het achter het zelfstandig naamwoord staat?
  • Hoe spel je en bijvoeglijk naamwoord als het gaat om een het-woord en er een voor staat?
  • Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op -en. Is dat ook zo bij nieuwe stoffen? Kun je een voorbeeld noemen?
  • Hoe spel je een voltooid deelwoord meestal? 
  • Hoe spel je de trappen van vergelijking? Bijvoorbeeld klein en goed. 

Slide 6 - Slide

Werkfase
  • Doel van de opdracht: je leert de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord
  • Lees eerst de theorie op pagina 140
  • Maak daarna vraag 1 t/m 4 op pagina 140
  • Maak de vragen in stilte
  • Je hebt 15 minuten om de vragen te maken
  • Als je een vraag hebt, kom ik bij je
  • Ben al eerder klaar, ga dan lezen in je boek 
  • We bespreken de vragen in de les

Slide 7 - Slide

Huiswerk
  • Maak vraag 5 t/m 11 op pagina 141

Slide 8 - Slide


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 9 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 10 - Quiz

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het werkwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?
(breken) Het ......... been.
A
gebreken
B
gebroke
C
gebroken
D
gebrooken

Slide 12 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord dat tussen haakjes staat is geen stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
Adrie las een (dik) boek over de Tweede Wereldoorlog.
B
Gisteren hebben mijn ouders een (leren) loveseat gekocht.
C
Ik loop de hele dag te snotteren, geef me maar een (papieren) zakdoekje.

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord?
(verroesten) Het ......... tuinhek
A
verroestten
B
verroeste
C
verroesten
D
verroestte

Slide 14 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord?

De ... (BEROVEN) winkels moesten de deuren sluiten.
A
beroofden
B
berooften
C
beroofde
D
beroofte

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het werkwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?

(verroesten) Het ......... tuinhek
A
verroestten
B
verroeste
C
verroesten
D
verroestte

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord?

De ... (VERRADEN) vrienden verbraken het contact.
A
verraden
B
verrade
C
verraadden
D
verraadde

Slide 17 - Quiz

Geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord
de (zilver) ring
A
zilvere
B
zilveren

Slide 18 - Quiz

Geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord
Het kind werd gered.
Het (redden) kind

A
gerede
B
geredde

Slide 19 - Quiz