This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Onderwerp
Le passé composé
(De voltooide tijd v.t.t.)
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les weet je hoe je de passé composé maakt.
Slide 2 - Slide
Wat weet je nog over de passé composé?
Slide 3 - Mind map
Voltooide tijd =
Passé Composé
Ik heb gedanst = J'ai dansé
Slide 4 - Slide
Passé composé bestaat uit:
1. een vorm vanavoir(hebben)
2. een voltooid deelwoord
trouver > trouvéêtre > été (geweest)
vendre > venduavoir > eu (gehad)
finir > finifaire > fait (gemaakt/gedaan)
prendre > pris (genomen)
Slide 5 - Slide
Weet je het rijtje van avoir nog? Vervoeg dit werkwoord!
Slide 6 - Open question
Hoe vertaal je: ik heb gedanst (dansen = danser)
Slide 7 - Mind map
En hoe vertaal je: ik heb verkocht (verkopen = vendre)
Slide 8 - Mind map
En hoe vertaal je dan: ik ben gegaan (gaan = aller)
Slide 9 - Mind map
Passé composé bestaat uit:
1. een vorm van avoir(hebben) of être (zijn)
2. een voltooid deelwoord
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Wat is het ook alweer het rijtje van être?
Slide 12 - Open question
Wanneer avoir of être?
Vertaal de zin naar het Nederlands. Gebruiken wij hebben of zijn?
Slide 13 - Slide
Maak de opdracht: 16c 1. Nathan _______ allé a Paris 2. Il _______ arrivé à 15 heures 3. Il _______ acheté un nouveau t-shirt 4. Il __________ mangé un croissant
Slide 14 - Open question
Als je être gebruikt..
.. dan komen er extra letters achter het voltooid deelwoord
Zij is gegaan: elle est allée
Hij is gegaan: il est allé
Jean en Dominic zijn gegaan: Jean et Dominic sont allés
Marie en Juliette zijn gegaan: Marie et Julliettes sont allées
Slide 15 - Slide
Welke zin klopt volgens de grammatica? (tomber = vallen)
A
Elle a tombée
B
Elle est tombé
C
Elle est tombée
D
Elle a tombé
Slide 16 - Quiz
Welke zin klopt volgens de grammatica? (chanter = zingen)
A
Ils ont chanté
B
Ils ont chantés
C
Ils sont chanté
D
Ils sont chantés
Slide 17 - Quiz
Welke zin klopt volgens de grammatica? (être = zijn)
A
elles ont été
B
elles sont été
C
elles sont étées
D
elles ont étées
Slide 18 - Quiz
1 uitzondering!!!
ik ben geweest = j'ai été --> niet je suis été
Slide 19 - Slide
Welke zin klopt volgens de grammatica? (rester = blijven)
A
nous sommes resté
B
nous sommes restés
C
nous avons resté
D
nous avons restés
Slide 20 - Quiz
Vervoeg het volgende ww in de passé composé elle - porter (porter = dragen)
Slide 21 - Open question
Vervoeg het volgende ww in de passé composé elle - arriver
Slide 22 - Open question
Vervoeg het volgende ww in de passé composé je - rougir (rougir = blozen)
Slide 23 - Open question
Vervoeg het volgende ww in de passé composé ils - partir (partir = vertrekken)
Slide 24 - Open question
Vervoeg het volgende ww in de passé composé Vous - perdre (perdre = verliezen)
Slide 25 - Open question
Vervoeg het volgende ww in de passé composé: Elles - aller (aller = gaan)
Slide 26 - Open question
Hoe ziet de Passé Composé eruit? Beschrijf in je eigen woorden. Geef voorbeelden.
Slide 27 - Open question
Ik kan een opdracht over de passé composé voldoende maken zonder extra hulp.
JA
Nee
Slide 28 - Poll
In een schema
Slide 29 - Slide
Au travail! (choix)
Havo3 > p. 106 - 109
Gingen de opdrachten goed? > Exercices 16de + 17 OF 18
Vond je het nog lastig? > Exercices: 15acd + 16acd