Commerciële calculaties P2 les 1

1 / 24
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Bedrijfskosten

Slide 6 - Mind map

Slide 7 - Slide

Geef een voorbeeld van constante kosten

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Geef een voorbeeld van variabele kosten

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Kim heeft € 100.000 aan constante kosten per jaar. Zij maakt 50.000 producten. Wat zijn haar constante kosten per product?

Slide 13 - Open question

Marko heeft € 40.000 aan variabele kosten. Hij heeft 20.000 producten gemaakt. Wat zijn de variabele kosten per product?

Slide 14 - Open question

Megan heeft €4,- aan variabele kosten pp. en € 2,- aan constante kosten pp.
Wat is haar integrale kostprijs?
A
€ 4,-
B
€ 2,-
C
€ 6,-
D
€ 10,-

Slide 15 - Quiz

Aiman Heeft 30 lego blokjes geproduceerd, hiervoor heeft hij € 3,- aan variabele kosten pp. en € 30,- aan totale constante kosten. Wat is zijn integrale kostprijs?
A
€ 4,-
B
€ 1,-
C
€ 1,10
D
€ 3,-

Slide 16 - Quiz

De kosten voor het verzenden van de verkochten producten valt onder:
A
Constante kosten
B
Variabele kosten

Slide 17 - Quiz

Huurkosten vallen onder?
A
Constante kosten
B
Variabele kosten

Slide 18 - Quiz

Afschrijvingskosten van een machine vallen onder?
A
Constante kosten
B
Variabele kosten

Slide 19 - Quiz

Loon kosten vast personeel vallen onder?
A
Constante kosten
B
Variabele kosten

Slide 20 - Quiz

Loonkosten van uitzendkrachten vallen onder?
A
Constante kosten
B
Variabele kosten

Slide 21 - Quiz

De kosten van de ingrediënten die nodig zijn om een product te maken vallen onder?
A
Constante kosten
B
Variabele kosten

Slide 22 - Quiz

Marijn heeft € 100,- aan constante kosten en € 5,- aan variabele kosten pp. Hij heeft 200 producent gemaakt. Wat zijn de totale kosten van Marijn?
A
€ 105,-
B
€ 1000,-
C
€ 5,50
D
€ 1100,-

Slide 23 - Quiz

Marijn heeft € 100,- aan totale constante kosten en € 5,- aan variabele kosten pp. Hij heeft 200 producent gemaakt. Wat is de integrale kostprijs van Marijn?
A
€ 5,50
B
€ 105,-
C
€ 1100,-

Slide 24 - Quiz