Th 4 BS 6 Determineren 3M

4.6 Organisme determineren
1 / 18
next
Slide 1: Slide
BiologieSecondary Education

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4.6 Organisme determineren

Slide 1 - Slide

Planning

Leerdoelen
Uitleg
PO Determineer Opdracht



Slide 2 - Slide

Indeling Organismen

Slide 3 - Slide

Organismen determineren
Determineren = uitzoeken tot welke groep een onbekende organisme behoort. 

Je kijkt bij het determineren van organismen naar kenmerken.
  • Waaraan kan je een organisme herkennen?
Met behulp van een determineertabel of een zoekkaart kan je organismen determineren (opzoeken).

Slide 4 - Slide

Determineertabel

Slide 5 - Slide

Voorbeeld
Je ziet hier een plant.

Door een determineertabel te gebruiken kun je er achter komen wat voor plant dit is. 
Je kijkt hierbij naar uiterlijke kenmerken.

Slide 6 - Slide

Dit is een determineertabel. 

Je begint altijd bovenaan bij stap 1. 

Je bekijkt de opties bij stap 1a/1b en gaat zo verder naar de volgende stap. 

Slide 7 - Slide

Tip: klik op de tabel voor een grotere weergave of gebruik je tekstboek op pagina 185
Welk plantje is dit?

Slide 8 - Slide

Stappenplan uitgelegd: lees dit goed door!
Dit noteer je op een proefwerk

Slide 9 - Slide

Nu zelf gaan proberen!
Laatste PO opdracht:
Wat ga je doen?  Zelf 2 organismen zoeken en determineren met de determinatietabel op blz 237 in je boek of gebruik tabel 2 op blz. 3.
Kies 2 organismen uit de foto’s in tabel 1, hiervan moet er minimaal 1 plant zijn.
Onder de foto’s van je gekozen organisme schrijf je de stappen op van je determineertabel EN wat het uiteindelijk is.

Slide 10 - Slide

Welke soort klaproos zie je hier?
Noteer je stappen

Slide 11 - Slide

Welke salamander zie je hier afgebeeld? 
Noteer je stappen!

Slide 12 - Slide

Welke beweringen zijn juist?
1. De cellen van schimmels hebben een celkern
2. Om de cellen van schimmels bevinden zich celwanden
A
1
B
2
C
1 en 2
D
geen één

Slide 13 - Quiz

naam voor eencellige organismen
zonder celkern,
omgeven door een celwand
zonder bladgroenkorrels
A
plantencel
B
schimmel
C
bacterie
D
dierlijke cel

Slide 14 - Quiz


Wat is waar?
A
Cel 1: plantaardige cel Cel 2: dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie Cel 2: dierlijke cel
C
Cel 1: dierlijke cel Cel 2: plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmelcel Cel 2: plantaardige cel

Slide 15 - Quiz


Een cel van een schimmel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 16 - Quiz


De cellen van dit organisme hebben
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern -GEEN celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 17 - Quiz


Een plantencel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 18 - Quiz