Week 25, 2M

Dienstag, den 26. September 
1 / 40
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Dienstag, den 26. September 

Slide 1 - Slide

Planung:
Rückblick / Hausaufgaben


Grammatik:
der, die, das
Hoofdletters

Selbständig arbeiten


Slide 2 - Slide

Hausaufgaben
kontrollieren

Woordenlijst



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Woorden die eindigen op een "-e" zijn meestal:
A
Die
B
Das
C
Der
D
Die (meervoud)

Slide 5 - Quiz

Als wij het lidwoord "het" gebruiken, vertaal je dat in het Duits meestal naar:
A
Die
B
Das
C
Der
D
Die (meervoud)

Slide 6 - Quiz

Mannelijke personen krijgen het lidwoord:
A
Die
B
Das
C
Der
D
Die (meervoud)

Slide 7 - Quiz

Vrouwelijke dieren krijgen het lidwoord:
A
Die
B
Das
C
Der
D
Die (meervoud)

Slide 8 - Quiz

... Mann
A
die
B
das
C
der

Slide 9 - Quiz

... Tante
A
die
B
das
C
der

Slide 10 - Quiz

... Schuhe
A
die
B
das
C
der

Slide 11 - Quiz

... Bruder
A
ein
B
eine

Slide 12 - Quiz

... Mutter
A
ein
B
eine

Slide 13 - Quiz

... Haus (het)
A
ein
B
eine

Slide 14 - Quiz

... Socken
A
ein
B
eine
C
mein
D
meine

Slide 15 - Quiz

Sleep de blauwe vakjes naar de rode
Wat hoort bij elkaar?
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
die
die
das
der

Slide 16 - Drag question

.... Katze

Slide 17 - Open question

.... Buch

Slide 18 - Open question

.... Tier

Slide 19 - Open question

.... Cousin

Slide 20 - Open question

.... Spinne

Slide 21 - Open question

.... Lehrerinnen

Slide 22 - Open question

.... Pferd

Slide 23 - Open question

.... Spinne
.... Lehrer
.... Schaf
.... Schlaugen
die
das
die (meervoud)
der

Slide 24 - Drag question

Dus:
mannelijke woorden krijgen der als lidwoord.
vrouwelijke woorden krijgen die als lidwoord.
onzijdige woorden krijgen das als lidwoord.
woorden in het meervoud krijgen die als lidwoord. 


Slide 25 - Slide

Hoofdletters

Slide 26 - Slide

Je hebt al gezien dat in de Duitse taal veel meer woorden met een hoofdletter worden geschreven.

Dit zijn  de zelfstandige naamwoorden

  • woorden waar je de/het/een voor kunt zetten.
  • Noem een zelfstandig naamwoord
  • Tip> kijk om je heen.

Slide 27 - Slide

Schrijf in het NL 3 zelfstandig naamwoord op

Slide 28 - Mind map

Wanneer een hoofdletter:
1. Begin van een zin. 
2. Namen, plaatsnamen, merken etc. 
3. Zelfstandige naamwoorden. 

Slide 29 - Slide

Wel of geen hoofdletter?
A
die mutter
B
die Mutter

Slide 30 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
das pferd
B
das Pferd

Slide 31 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
die zehn
B
die Zehn

Slide 32 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
Deutschland
B
deutschland

Slide 33 - Quiz

Wat krijgt in deze zin een hoofdletter?
'hallo, mein name ist otto'.
A
hallo, mein, otto
B
otto
C
mein, name
D
hallo, name, otto

Slide 34 - Quiz

Wat krijgt in deze zin een hoofdletter?
'ich habe einen hund und eine katze'.
A
ich
B
ich, hund
C
ich, hund, katze
D
ich, habe, hund, katze

Slide 35 - Quiz

Wat krijgt in deze zin een hoofdletter?
'meine mutter ist 52 jahre alt.'
A
meine, mutter, jahre
B
meine, alt
C
mutter, jahre
D
meine, mutter, jahre, alt

Slide 36 - Quiz

Wat krijgt in deze zin een hoofdletter?'
meine großeltern wohnen in rotterdam'.
A
meine, großeltern, wohnen
B
meine, großeltern, rotterdam
C
meine, rotterdam
D
meine

Slide 37 - Quiz

Niet eten, slokje drinken mag.
Tijd om en muziek afgelopen betekent pause voorbij en telefoon weg 
Niet door de klas heenlopen.
timer
4:30

Slide 38 - Slide

Selbständig arbeiten
Maak de opdrachten bij 
Wiederholung 3 (Seite 176)

Maken in je boek

Fertig? Leren voor SO van volgende les

Slide 39 - Slide

Hausaufgaben

Volgende week SO!


Slide 40 - Slide