Les 1: tijdsbegrippen en kalender

Les 1: tijdsbegrippen en kalender

Ik leer...

1. Ik leer de begrippen seconden, minuten, uren, dagen en jaren
2. Ik leer de juiste tijdseenheid bepalen in de praktijk
3. Ik leer informatie uit kalenders halen en invullen

Ik doe...

1. Ik oefen met tijdseenheden en kalenders
2. Ik maak een werkblad

Even testen: wat weet je al?

klein

groot

seconde

minuut

uur

dag

week

maand

jaar

Zet de maanden in de goede volgorde

maand 1

maand 2

maand 3

maand 4

maand 5

maand 6

maand 7

maand 8

maand 9

maand 10

maand 11

maand 12

maart

december

januari

oktober

februari

juni

mei

september

november

april

augustus

juli

Vul in op je wisbordje of papiertje.

Bedenk een voorbeeld bij iedere tijdseenheid

• Hoeveel dinsdagen heeft deze maand?

• Hoeveel dinsdagen heeft deze maand?
• Op welke datum eindigt deze maand?

• Hoeveel dinsdagen heeft deze maand?
• Op welke datum eindigt deze maand?
• Frits is op 21 mei jarig. Welke dag is dat?

De datum: dag - maand - jaar

6 februari 2025 = 6 - 2 - 2025

Elke maand heeft ook een getal. 

Januari is de 1e maand. 
December is de 12e maand. 

Welke maand is de 8e maand?

Lees af en noteer op je wisbordje

9 - 4 - 2005 = ..?..

8 - 2 - 2012 = ..?..

16 - 6 - 13 = ..?..

13 - 9 - 01 = ..?..

Hoeveel uren en minuten zijn:

154 minuten

240 minuten

98 minuten

En nu andersom: hoeveel minuten zijn:

1 uur en 15 minuten

4 uur en 25 minuten

3 uur en 47 minuten

Aan de slag

Maak het werkblad. 

Klaar? Kijk je antwoorden na.