H3.7 Molberekeningen maken

§7 Mol berekeningen maken
1 / 42
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

§7 Mol berekeningen maken

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat is een mol?
9

Slide 3 - Slide

H₂0 en CO₂ komen vrij bij...
A
Volledige verbranding
B
Onvolledige verbranding
C
Volledige- en Onvolledige verbranding
D
Bij beiden niet.

Slide 4 - Quiz

Voor een verbrandingsreactie zijn drie dingen nodig. Welke?
A
Hout, Diesel en Benzine
B
Zuurstof, Stikstof en Helium
C
Zuurstof, Brandstof en Temperatuur
D
Ruimte, Dichtheid en Viscositeit

Slide 5 - Quiz

Kijk naar de reactievergelijking van de verbranding van methaan:
CH₄ + O₂ --> CO₂ + 2H₂O
Welke coëfficiënt moet voor zuurstof staan?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quiz

…SO₂ (g) + …O₂ (g) → …SO₃ (g) 
Wat voor soort reactie is dit?
  • verbrandingsreactie
  • wat betekenen de symbolen?
  • zwavel en zuurstof
  • Maak de reactie kloppend
  • Geef de molecuulmassa van zwaveloxide
  • 64,064g

Slide 7 - Slide

 …ZnO (s) → …Zn (s) + …O₂ (g) 
Wat voor soort reactie is dit?
  • Ontledingsreactie
  • wat betekenen de symbolen?
  • zink en zuurstof
  • Maak de reactie kloppend
  • Geef de molecuulmassa van zinkoxide.
  • 81,38g

Slide 8 - Slide

 …C₃H₈ (g) + …O₂ (g) → …CO₂ (g) + …H₂O (l) 
Wat voor soort reactie is dit?
  • verbrandingsreactie
  • wat betekenen de symbolen?
  • koolstof, waterstof en zuurstof
  • Maak de reactie kloppend
  • Geef de molecuulmassa van propaan.
  • 44,094g

Slide 9 - Slide

 …P₂O₃ (s) → …P (s) + …O₂ (g) 
Wat voor soort reactie is dit?
  • Ontledingsreactie 
  • wat betekenen de symbolen?
  • fosfor en zuurstof
  • Maak de reactie kloppend
  • Geef de molecuulmassa van difosfortrioxide
  • 109,95g

Slide 10 - Slide

 …Al (s) + …Cl₂ (g) → …AlCl₃ (s) 
Wat voor soort reactie is dit?
  • vormingsreactie 
  • wat betekenen de symbolen?
  • aluminium en chloor
  • Maak de reactie kloppend

Slide 11 - Slide

Geef de molecuulformule van:
  1. zuurstof 
  2. broom 
  3. waterstof 
  4. aluminum 
  5. goud
  6. kobalt
  7. lood
  8. ijzer
  9. fosfor
  1. O₂
  2. Br₂
  3. H₂
  4. al
  5. Au
  6. Co
  7. Pb
  8. Fe
  9. P

Slide 12 - Slide

Geef de molecuulformule van:
  1. Calcuim
  2. Chloor
  3. Stikstof
  4. Koolstof
  5. Fluor
  6. kwik
  7. Radium
  8. zilver
  9. neon
  1. Ca
  2. Cl₂
  3. N₂
  4. C
  5. F₂
  6. Hg
  7. Ra
  8. Ag
  9. Ne

Slide 13 - Slide

Geef de molecuul formule van
zwavelzuur                                    Ethanol
1
H2SO4
2
C2H5OH

Slide 14 - Slide

Geef de molecuulformule van glucose.
1
C6H12O6

Slide 15 - Slide

Griekse telwoorden
Bij moleculaire stoffen gebruiken we in de naam Griekse telwoorden. Deze moet je kennen!
1 = mono
2 = di
3 = tri
4 = tetra
5 = penta

Slide 16 - Slide

Voorbeelden
PO
  • (Eerste element 1 atoom? Laat mono weg)
  • ... fosfor .... oxide
  • difosfortrioxide

Slide 17 - Slide

Voorbeelden
distikstoftetraoxide
  • N..O..
  • NO

Slide 18 - Slide

Wat weegt een atoom?
Alle massa zit in de kern, elektronen wegen bijna niets.



1 proton heeft een massa van 1 u  (= unit).
1 neutron heeft een massa van 1 u.
aantal protonen + aantal neutronen = massagetal

Slide 19 - Slide

Wat is een Mol?
  • Hoeveelheid zoals één dozijn.
  • 1 mol is 6,02214129 x 10²³ deeltjes
  • De constante van Avogadro
  • De atomen hebben een massa met als eenheid u.
  • Waar komt die u vandaan? 

Slide 20 - Slide

Van Mol naar gram
  • Bereken de molecuul massa van H₂O
  • Schrijf alle atoommassa's op.
  • H = 1,008u x 2 = 2,016u
  • O = 16,00u
  • H₂O weegt dus 2,016 + 16,00 = 18,016g
  • En het zijn 18,016 x 6,02214129 x 10²³ deeltjes.

Slide 21 - Slide

Van Mol naar gram

C₅H₁₂ + 4O₂ → 5CO₂ + 6H₂O

Deze reactievergelijking staat in verhouding met elkaar.

  • Je hebt 1 mol C₅H₁₂
  • 4 mol 4O₂
  • 5 mol 5CO₂
  • 6 mol 6H₂O
  • 1 : 4 : 5 : 6
  • Als je uitrekend wat  1 molecuul C₅H₁₂ weegt dan weet je wat 1 mol C₅H₁₂ weegt.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Wat is de molecuulmassa van:
  • 2AlCl₃
  • 2 x (1 x 26,98 + 3 x 35,45) = 266,66 u
  • 4C₆H₁₂O₆
  •  4 x (6 x 12,01 + 12 x 1,008 + 6 x 16,00) = 720,624 u                                                     

Slide 24 - Slide

  • Reactievergelijking opstellen C₅H₁₂ + O₂ → CO₂ + H₂O 
  • Kloppend maken: C₅H₁₂ + 8O₂ → 5CO₂ + 6H₂O 
  • De mol verhouding:   C₅H₁₂ : 6H₂O -->    1    :  6
  • 1 mol C₅H₁₂ = 72,146 g 
  • Dus 70/72,146 = 0,97 mol C₅H₁₂ 
  • 1:6 Dus 6 x 0,97 C₅H₁₂   
  • Dus er is 6 x 0,97 = 5,823 mol H₂O 
  • 1 mol H₂O = 2 x 1,008+1 x 16.00 = 18,016 g 
  • Dus er is 5,823 x 18,823 = 104,89 g H₂O gevormd 
  • Dus er is 1,0 ∙ 10²g H₂O gevormd.
Je verbrandt 70 gr C₅H₁₂ hoeveel H₂O krijg je dan?

Slide 25 - Slide

Hoeveel mol is 8,02 gram methaan?
A
1,00 mol
B
0,500 mol
C
0,750 mol
D
2,00 mol

Slide 26 - Quiz

Hoeveel mol is 8,02 gram methaan?
A
1,00 mol
B
0,500 mol
C
0,750 mol
D
2,00 mol

Slide 27 - Quiz

0,74 mol magnesiumoxide

Slide 28 - Open question


A

Slide 29 - Quiz

Om zwavelzuur (H₂SO₄) te maken kun je zwaveltrioxide laten reageren met water. Hoeveel gram zwavelzuur ontstaat er als je 300 gr water omzet in zwavelzuur?



De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol            = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol             = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 30 - Slide

 Bij ontleding van aluminiumoxide (Al₂O₃) onstaan aluminium en zuurstof. Hoeveel Aluminium ontstaat als je uitgaat van 50 g aluminiumoxide?


De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol             = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol               = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 31 - Slide

Men verbrandt 1,24 gram fosfor (P₄ )tot difosforpentoxide. Hoeveel gram P₂O₅ ontstaat er?


De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol               = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol            = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 32 - Slide

 Koper kunnen we maken door over koperoxide CuO(s) methaangas CH₄ (g) te leiden en het mengsel te verhitten. De reactie producten zijn koper, koolstofdioxide en water. We gaan uit van 50 g CuO Hoeveel gram koper ontstaat er dan?


De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol              = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol               = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 33 - Slide

Bij de reactie tussen magnesium en zuurstof ontstaat een reactieproduct: magnesiumoxide, MgO(s). Men mengt 142 g magnesium hoeveel gram zuurstof wordt er gevormd?

De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 34 - Slide

We verbranden 30 g methaan (CH₄). Hoeveel g CO₂ ontstaat er?

De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 35 - Slide

Bij de reactie tussen chroom en chloor ontstaat CrCl₃(s).
 Je hebt 20 gram chroom. Hoeveel g CrCl₃ ontstaat er?

De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 36 - Slide

 Je verbrand Cyclohexaan C₆H₁₂.
 Je hebt 30 gram Cyclohexaan. Hoeveel g CO₂ ontstaat er?





De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 37 - Slide

 Ammoniumchloride NH₄Cl ontleed tot de elementen
 Je hebt 15 gram Ammoniumchloride. Hoeveel g Cl ontstaat er?







De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 38 - Slide

Op de camping verbrand je propaangas C₃H₈ volledig om je eten te koken, er ontstaat koolstofdioxide en water.  Je hebt 50 gram propaangas.  b Hoeveel g H₂O ontstaat er?






De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 39 - Slide

Bij een reactie tussen ammoniak en stikstofmonooxide ontstaat stikstof en water.  Je hebt 25 gram ammoniak. Hoeveel g H₂O ontstaat er?
 




De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 40 - Slide

Om salpeterzuur HNO₃ te maken moet je stikstofdioxide reageren met zuurstof en waterdamp.  Je hebt 85 gram stikstofdioxide. Hoeveel gram  HNO₃ ontstaat er?




De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol
Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol
 1 mol = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… gevormd

Slide 41 - Slide

Huiswerk 

Slide 42 - Slide