Fictie havo

H2, H3 + H6 - Fictie
Tijd en ruimte
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H2, H3 + H6 - Fictie
Tijd en ruimte

Slide 1 - Slide

TIJD
Historische tijd = de tijd waarin een verhaal zich afspeelt

  • Dit kan in het verleden, het heden of de toekomst zijn
  • Soms duidelijk in verhaal vermeld in welke tijd het zich afspeelt. Herkennen aan omgangsvormen, taalgebruik en voorwerpen. Dit is niet altijd het geval!

Slide 2 - Slide

TIJD
                      Filmpje Kees de jongen


  • In welke tijd denken jullie dat dit verhaal zich afspeelt? En waarom?


Slide 3 - Slide

TIJD
vertelde tijd = de tijdsduur die in een verhaal beschreven wordt
  • Kan een dag zijn, een maand, een jaar, etc.

  • Schrijvers vertellen niet alles wat in vertelde tijd gebeurt

  • Tijdsprong = de schrijver slaat een stuk tijd over                                            Herkennen aan formuleringen als: De volgende dag, een paar maanden later, etc.

Slide 4 - Slide

TIJD
Tijdversnelling = veel tijd wordt in weinig woorden samengevat. De tijd wordt als het ware versneld.

  • Voorbeeld:"Lars ging naar school en had daar Frans en wiskunde. Daarna ging hij naar huis."
  • Voorbeeld: "De vrouw stond de halve avond voor de spiegel om haar haren in model te krijgen."





Slide 5 - Slide

TIJD
Tijdvertraging = een gebeurtenis wordt heel langzaam beschreven, langer dan deze in werkelijkheid zou duren.

  • Doel: spanning opwekken

Slide 6 - Slide

TIJD
Voorbeeld: “Hij beklimt de trap langzaam. Als een wild roofdier onderweg naar zijn prooi. Zijn voetstappen klinken hard en dof op de treden van de trap. Het geluid van de klok in de hal tikt zachtjes. Hij knijpt in zijn handen die nat zijn van het zweet. "Wat als hij iets aantreft waarvan hij later hoopte dat hij het nooit had gezien? Hoe heeft het ooit zover kunnen komen?” 
Zijn voeten bereiken de laatste treden van de trap. De laatste trede kraakt akelig. Voetje voor voetje schuiven zijn voeten over het tapijt. De steen in zijn maag wordt steeds groter.”

Slide 7 - Slide

TIJD
Chronologische volgorde = gebeurtenissen spelen zich af in de volgorde waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden

  • Voorbeeld: "Het eerste lesuur vandaag hadden we wiskunde, het tweede Nederlands en het derde viel uit. In lesuur vier tot en met zes gebeurde er eigenlijk niets opvallends."

Slide 8 - Slide

TIJD
De schrijver kan een verhaal ook niet-chronologisch vertellen. Hij speelt met de tijd. Dat kan op verschillende manieren.

  • Tijdsprong = sprong in de tijd.
  • De schrijver begint zijn verhaal bijvoorbeeld in het midden van de gebeurtenissen. Vertelt daarna wat eraan vooraf is gegaan. Kan ook bij einde van verhaal beginnen.
 

Slide 9 - Slide

TIJD
Flashback/terugblik = sprong terug in de tijd
  • Kan in de vorm van een gesprek, gedachte of droom

  • Voorbeeld: "'Sorry Liv, duizendmaal sorry, love you. Don't worry, alles komt goed. XXX.' En daarna, baf. Weg was ze. Dood. Alles komt goed. Wat was er dan mis? En dan die onscherpe foto: wat wilde Sofia haar laten zien?"




Slide 10 - Slide

TIJD
Flashforward/vooruitblik = sprong vooruit in de tijd

  • Voorbeeld: "Hij keek nog een keer achterom, maar trapte toen stevig door en kwam gelukkig ruim voor de bel bij het fietsenhok aan. Opgelucht liep hij de school binnen. Wouter wist niet dat die beslissing bij het spoor hem nog duur zou komen te staan... "
  • De laatste zin is een voorbeeld van een flashforward. Kan alleen verteld worden door alwetende verteller.


Slide 11 - Slide

RUIMTE
Ruimte = het begrip ruimte heeft te maken met 3 factoren:
  • De plaats (waar speelt het zich af?)
  • Het weer (wat zijn de weeromstandigheden?)
  • Het tijdstip (wanneer speelt het zich af)

  • Bepalen de sfeer van een situatie: bijvoorbeeld spannend, gezellig of romantisch

Slide 12 - Slide

RUIMTE
Voorbeeld: "Ik loop het voorkamertje in waar de vloer bedekt is met vergeelde kranten. De spetters witkalk die erop liggen steken er helderwit tegen af. In het begin zag je niet dat ik zoveel gemorst had. De kranten zijn nu bijna bruin geworden. Je kan ze niet eens meer lezen. Ik heb ze hier verleden jaar voor de zomervakantie neergelegd. Waarom heb ik het nooit afgemaakt? Waarom heb ik hier nooit meer planten en meubels neergezet sinds Sonja wegging, alsof in deze kamer een zo ernstige besmettelijke ziekte heeft geheerst dat leven er nooit meer mogelijk is."

Slide 13 - Slide

RUIMTE
Soms sluit schrijver de weeromstandigheden aan bij de situatie waarin een persoon zich bevindt.

Bijvoorbeeld: slecht weer bij een treurige situatie, een stralend zonnetje als een persoon verliefd wordt in het verhaal

Slide 14 - Slide

RUIMTE
Voorbeeld: 
"Niet luisteren naar het gesis van de kakkerlakken. In het schijnsel van mijn mobieltje zie ik een muur waar de verf vanaf bladdert. Een brandslang, een trapleuning, een kapot raam. Ik loop erlangs en de regen spat door de opening van het raam tegen mijn gezicht. Er klinkt een harde onweersknal. Een gevoel van angst bekruipt mijn hele lichaam. Zou ik teruggaan? " 

Slide 15 - Slide


Voorbeelden tijdbepaling door voorkant 
van een boek

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

ZELFSTANDIG WERKEN
Opdracht: Schrijf zelf een fragment van minimaal 400 woorden. Hierin verwerk je de onderdelen perspectief, tijd en ruimte:
  • ik-perspectief, hij/zij-perspectief of alwetende verteller
  • tijdelement:  tijdversnelling, tijdvertraging, flashback  of flashforward
  • welke rol speelt de ruimte in het verhaal  (plaats, weer en tijdstip)
Schrijf vooraf een schrijfplan waarin duidelijk wordt hoe je deze onderdelen  gaat verwerken. 
Volgende week woensdag: plan + fragment bij mij inleveren!


timer
10:00

Slide 21 - Slide