3/10 - H4: Griekse vormentaal

H2: De Grieken
2.3.1 Klassieke vormentaal
2.3.2 Verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur
2.3.3 Het Romeinse aandeel 

Maak de opdrachten of een samenvatting van de 3 paragrafen



1 / 16
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

H2: De Grieken
2.3.1 Klassieke vormentaal
2.3.2 Verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur
2.3.3 Het Romeinse aandeel 

Maak de opdrachten of een samenvatting van de 3 paragrafen



Slide 1 - Slide

Leerdoelen
KA De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
1. Ik kan uitleggen hoe verschillende bouwstijlen in de klassieke oudheid werden gebruikt en wat hun kenmerken zijn.
2. Ik kan beschrijven hoe kunst in de klassieke oudheid zowel realistische als idealistische elementen bevatte.
3. Ik kan uitleggen hoe de kunst en architectuur van de klassieke oudheid invloed hadden op latere culturen.
4. Ik kan beschrijven hoe de verspreiding van Griekse cultuur en ideeën plaatsvond na de veroveringen van Alexander de Grote.
5. Ik kan voorbeelden geven van hoe kunst en architectuur uit de klassieke oudheid ons inzicht geven in de waarden en idealen van die tijd.

Slide 2 - Slide


De Griekse filosoof Aristoteles (384–322 voor Christus) beschrijft de geschiedenis
van het bestuur van Athene. Over de jaren 582–580 voor Christus vermeldt hij:
Damasias werd benoemd tot archont (bestuurder). Hij bleef twee jaar en twee
maanden in functie tot hij met geweld werd verdreven. De Atheners besloten
toen vanwege hun onenigheid tien archonten te benoemen, vijf uit de
eupatridai (rijken), drie uit de agroikoi (boeren) en twee uit de demiourgoi
(ambachtslieden). Deze tien archonten bleven het jaar na de verdrijving van
Damasias in functie. Welk kenmerkend aspect hoort hierbij?
A
Het politiek denken in de Griekse stadstaat.
B
Het wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat
C
De klassieke vormentaal
D
Het ontstaan van feodale verhoudingen

Slide 3 - Quiz

Noem twee begrippen uit de vorige les over de Grieken

Slide 4 - Open question

De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

A
Tijdvak 3: Tijd van Monniken en Ridders
B
Tijdvak 9: Tijd van de Wereldoorlogen
C
Tijdvak 6: Tijd van Regenten en Vorsten
D
Tijdvak 2: Tijd van Grieken en Romeinen

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Klassieke kunst
Kunst die in de oudheid ontstond en later werd nagevolgd 
(door de Romeinen)

Vormentaal:
 De manier (de vorm) waarop beschavingen in de oudheid zich in de kunst en in het bijzonder in de beeldhouwkunst en de architectuur uitdrukten


Slide 7 - Slide

Beeldhouwkunst
Natuurlijke beweging
Anatomisch ideaal
Van ideaal naar realistiisch
Marmer en Brons


Slide 8 - Slide

Architectuur
Dorisch
Ionisch 
Korintisch

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Verspreiding
circa 800–550 voor Chr.: kolonisatie en handel;
vanaf circa 300 voor Christus: veroveringen Alexander de Grote (hellenisme)
rond 200 voor Christus: verovering door de Romeinen van Griekenland;
tussen 200 voor en circa 200 na Christus: verovering door de Romeinen van grote delen van Afrika, Azië en Europa, tot in ons land toe.

Slide 11 - Slide

En de Romeinen?
Eerst kopiëren ze de Grieken
Dan eigen inbreng: 
Grieks-Romeinse vormentaal

Realisme overheerst
Bogen en koepels
Beton en baksteen
Trap naar het podium
Badhuizen en aquaducten
Keizerspropaganda





Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

In de bron zijn twee betekenissen van de term 'klassiek' te herkennen.
Geef van elke betekenis van de term 'klassiek' een omschrijving, met telkens een verwijzing naar de bron.

Slide 14 - Open question

Het gebouw op de de bron heeft uiterlijke vormen van de Grieks-Romeinse vormentaal.
Noem van het gebouw twee elementen die oorspronkelijk Grieks zijn en
noem van het gebouw één element die de Romeinen aan de Griekse vormentaal toevoegden.

Slide 15 - Open question

Een redenering:
Dit badhuis wordt vaak gebruikt als bewijs dat de verovering van Engeland door de Romeinen samengaat met de verspreiding van de Romeinse cultuur onder de plaatselijke bevolking.
Noem een bezwaar tegen deze redenering en licht je antwoord toe.

Slide 16 - Open question