Je weet hoe sterke werkwoorden met een e en a in de stam worden vervoegd.
Je weet hoe sterke werkwoorden in de o.v.t. worden vervoegd.
Je weet dat je bij het vervoegen o.t.t en o.v.t. ook rekening moet houden met sisklanken en werkwoorden met stam op d/t.
Je weet dat je het voltooid deelwoord (zwak/sterk) kunt herkennen aan de uitgang.
Slide 3 - Slide
Wörterliste B Seite 67
linker kolom bespreken
Wat zijn aandachtspunten?
Slide 4 - Slide
Wiederholung Grammatik
Wat kun je vertellen over sterke werkwoorden met a in de stam?
Bij welke persoonlijke vnwkrijgt de a een Umlaut?
Welke twee sterke werkwoorden krijgen ook een Umlaut?
Wat kun je vertellen over over de uitgang van sterke werkwoordenin o.v.t.? Bij welke persoonlijke voornaamwoorden?
Waaraan herken je een sterk werkwoord t.a.v. het voltooid deelwoord?
Slide 5 - Slide
Hören
Aufgabe 5.1 Seite 13 + TB Seite 54
Gezamenlijk lezen inleiding.
Aufgabe 8.3 Seite 18
Gezamenlijk lezen inleiding.
Slide 6 - Slide
Lesen Seiten 20-21
Aufgabe 10.1 + TB bron 10 Seite 57
Zelfstandig maken.
Klaar: Aufgabe 10.2 Seiten 21-22 -> o.v.t. sterke en zwakke werkwoorden, modale werkwoorden -> ook haben, sein en werden (Kapitel 12, 13 und Seite 14 Anhang achter in TB)
Aufgabe 10.2 Seiten 21-22 -> o.v.t. sterke en zwakke werkwoorden, modale werkwoorden -> ook haben, sein en werden (Kapitel 12, 13 und Seite 14 Anhang achter in TB)
Slide 8 - Slide
Zum Schluss
-> Grammatik üben LessonUp -> maandag 7 maart a.s.
Slide 9 - Slide
WL B Seite 67 rechter kolom
Plauderecke A
lessonUp oefeningen grammatica maken i/ie ä
ott ovt
Slide 10 - Slide
Vervoegen sterke werkwoorden o.t.t.:
Bij sterke werkwoorden met een e in de stam verandert de stam bij de volgende persoonlijke vnw:
du/er/sie/es/man -> i of ie
è uitspraak -> i
ee uitspraak -> ie
Slide 11 - Slide
Aandachtspunten:
Sterke werkwoorden met e in stam:
gehen, stehen en bewegen -> geen i/ie wissel
geben -> geen ie => i
nehmen -> bij du/er/sie/es/man: hwordt m
nehmen -> geen ie => i dus du nimmst/ er/sie/es/man nimmt
treten -> geen ie => i
treten -> bij du er/sie/es/man: uitgang anders dan bij werkwoorden met stam op d of t
du trittst dus niet => tritest
er/sie/es/man tritt dus niet => tritet
Slide 12 - Slide
Sterke werkwoorden met a in stam o.t.t.
Bij sterke werkwoorden met een a in de stam verandert de stam bij de volgende persoonlijke vnw: -> du/er/sie/es/man -> ä
Aandachtspunten:
bij laufen en stoßen geldt dezelfde regels als hierboven
bij du er/sie/es/man: uitgang anders dan bij werkwoorden met stam op
d of t
du hältst er/sie/es/man hält
Schema d/t + halten
Slide 13 - Slide
Vervoegen sterke werkwoorden o.v.t.
-> sterke werkwoorden in het Nederlands zijn vaak ook sterk in het Duits.
-> lijst veel voorkomende sterke werkwoorden TB Seiten 65-66
-> kolom 4: verleden tijd -> stam
geen uitgang bij ich/er/sie/es/man
bij stam op d/t => uitgang begint altijd met een e
bij stam op sisklank => bij du is uitgang t
Slide 14 - Slide
Sterke werkwoorden en verleden tijd:
Stam verleden tijd in lijst kolom 4 Seiten 65-66
Geen uitgang bij: ich + er/sie/es/man
Standaard uitgang zou zijn: e st t en t en -> denk om stam op sisklank en stam op d/t (+ 5 extra werkwoorden)
Slide 15 - Slide
Sterk ww. + voltooid deelwoord TB Seiten 65-66
Voltooid deelwoord sterke werkwoorden:
eindigt op -en
klinker wijkt regelmatig af van het hele werkwoord (o.t.t.)
Voltooid deelwoord zwakke werkwoorden:
ge+stam+t
stam+t (besuchen, versorgen, trainieren) (be-, ver- en -ieren)
ge+stam+et (stam d/t + 5 extra werkwoorden)
Slide 16 - Slide
Voltooid deelwoord sterke werkwoorden:
voltooid deelwoord sterke werkwoorden:
eindigt op-en
klinker wijkt regelmatig af van het hele werkwoord
Slide 17 - Slide
Grammatik: Wederkerend vnw.
Wederkerendvnw aandachtspunten:
alleen wederkerend vnw in de zin -> 4e naamval
naast wederkerend vnw ook lijdend vnw in de zin -> wederkerend vnw 3e naamval
Lichaamsdelen in zin -> wederkerend vnw 3e naamval -> in Nederlands gebruiken we het bezittelijk vnw ipv wederkerend vnw.
Slide 18 - Slide
Betekenis Modalverben:
dürfen = mogen, toestemming hebben
können = kunnen, in staat zijn tot
mögen = houden van, lusten, aardig vinden
müssen = moeten/noodzaak -> het kan niet anders
Betekenis Modalverben:
sollen = moeten/bevel, wil van een ander
wollen = willen
wissen = weten
möchten = zou graag willen
(möchten andere vorm van mögen)
Slide 19 - Slide
Vervoegen van de Duitse Modalverben:
De Duitse Modalverben verschillen in de tegenwoordige tijd in twee belangrijke opzichten van de gebruikelijke vervoeging van Duitse werkwoorden:
de enkelvoudige personen (ich, du, er, sie, es) hebben een klinkerwisseling ten opzichte van het meervoud. Bv. 'ich kann' en 'wir können'.
de 1ste (ich) en 3de persoon enkelvoud (er, sie, es) hebben géén uitgang. Bv. 'ich darf' én 'er darf' (dus niet 'darft!').
Slide 20 - Slide
Uitzonderingen bij wissen en sollen
sollen -> geen klinkerwisseling bij: ich, du, er, sie, es, man
wissen -> bij ich, du, er, sie, es, man -> ss wordt β
Slide 21 - Slide
Möchten
Stam eindigt op een t!!
Ezelsbruggetje: eindigt de stam op een d/t begint de uitgang altijd met een e. Deze regel geldt ook voor möchten, maar.....