This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Chemische energie
Elektrische energie
Slide 6 - Drag question
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Juist of onjuist: Warmte is een vorm van energie.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
Wat gebeurt er met de moleculen van een stof wanneer je warmte aan die stof toevoert?
A
deze worden groter
B
deze gaan sneller bewegen
C
deze worden warmer
D
deze worden gasvormig
Slide 10 - Quiz
De eenheid van warmte is
A
Joule
B
Watt
C
Graden Celsius
D
Kelvin
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Soortelijke warmte is...
A
de hoeveelheid energie die nodig is om 1 gram stof 1 °F te laten stijgen in temperatuur
B
de hoeveelheid energie die nodig is om 1 kilogram stof 1 °C te laten stijgen in temperatuur
C
de temperatuur die nodig is om 1 gram stof 1 °C te laten stijgen in energie
D
de hoeveelheid energie die nodig is om 1 gram stof 1 °C te laten stijgen in temperatuur
Slide 14 - Quiz
Welke letter in de volgende formule staat voor de soortelijke warmte? Q = c ∙ m ∙ (Te - Tb)
A
Q
B
c
C
m
D
(Te - Tb)
Slide 15 - Quiz
Om 200 g water van 15 °C te laten koken is er 71.400 J aan warmte nodig. Hoeveel warmte is er nodig om 400 g water van 15 °C te laten koken?
A
71 400 J
B
35 700 J
C
142 800 J
D
1 071 000 J
Slide 16 - Quiz
Hoeveel warmte moet er geleverd worden om 10 g water van 22 ᵒC te verwarmen naar 50 ᵒC? De soortelijke warmte van water is 4,2 J/ g∙ᵒC
A
919 J
B
2 090 J
C
3 009 J
D
1 176 J
Slide 17 - Quiz
Een bekerglas met 1000 gram (1 kg) water van 90 ᵒC koelt af tot 60 ᵒC. De soortelijke warmte van het water is 4,2 J/gᵒC. Bij het afkoelen verliest het water aan warmte:
A
126 J
B
126 000 J
Slide 18 - Quiz
De soortelijke warmte van melk is 3,9 J/g∙ᵒC. Men verwarmt 0,5 kg melk van 15 ᵒC tot 75 ᵒC. Hoeveel warmte is hiervoor nodig?
A
117 000 J
B
234 J
C
1 950 J
D
117 J
Slide 19 - Quiz
Als de soortelijke warmte klein is, dan...
A
duurt het opwarmen kort en het afkoelen kort
B
duurt het opwarmen lang en het afkoelen lang
C
duurt het opwarmen lang en het afkoelen kort
D
duurt het opwarmen kort en het afkoelen lang
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Warmtestroming, gaat van:
A
hoge temperatuur naar een lage temperatuur
B
lage temperatuur naar een hoge temperatuur
Slide 25 - Quiz
Hoe kan warmte zich NIET verplaatsen?
A
door geleiding
B
door straling
C
door wrijving
D
door stroming
Slide 26 - Quiz
Je zit naast een kampvuur en voelt de warmte op je gezicht. Hoe kan dat?
A
stroming
B
straling
C
geleiding
Slide 27 - Quiz
Juist of onjuist: Warmte en temperatuur zijn hetzelfde.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 28 - Quiz
Juist of onjuist: Infra-rood-straling is warmte-straling
A
Juist
B
Onjuist
Slide 29 - Quiz
Welke vormen van warmte-transport vindt plaats in de centrale verwarming?
A
Straling
B
Stroming
C
Geleiding
D
Allemaal
Slide 30 - Quiz
De warmte verplaatst zich van de boiler naar de radiatoren door
A
Straling
B
Stroming
C
Inflatie
D
Geleiding
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Wat is isoleren?
A
Zorgen dat geleding, stroming en straling beter gaat.
B
Zorgen dat geleiding en stroming beter gaat.
C
Zorgen dat stroming en straling wordt tegengegaan.
D
Zorgen dat stroming, geleiding en straling wordt tegengegaan.
Slide 35 - Quiz
Waarvoor gebruik je isolatie?
A
Het blijft langer koud
B
Voor de sier
C
Het is steviger
D
Het blijft langer warm
Slide 36 - Quiz
Juist of onjuist: Door je huis te isoleren, bespaar je energie
A
Juist
B
Onjuist
Slide 37 - Quiz
Warmteverlies door geleiding kan je het beste bestrijden door