W17 FR 2H H4 les 5

1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Bonjjoour!!
Na deze leerweek is het voor jullie vakantie:)

Ik heb vandaar ook geen huiswerk gegeven, alleen leerwerk. 
Vergeet niet de quiz aan het einde te maken over de woordkennis, anders is dit ook huiswerk vergeten:(
Ik wens jullie alvast een hele fijne vakantie toe en een fijne ramadan (voor degenen die er aan meedoen)

Slide 2 - Slide

Pendant ce cours:

corriger les devoirs
test jezelf vocabulaire
> Lesdoel: Aan het einde van deze les heb je alle vocabulaire, zinnen en grammatica van hoofdstuk 1 en 2 herhaald. 

- Vaardigheid: woordkennis uitbreiden

Slide 3 - Slide

Eerst volgt het huiswerk van week 15 en dan van week 16 (vorige week)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

huiswerk van vorige week (16)

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Leerjaar: 2 havo Frans,
Planning lundi 20 - mercredi 23 avril:
Apprendre unité 1 en 2:  répéter (herhalen)
> alle bronnen van hoofdstuk 1 en 2 in je werkboek en handboek FN NF herhalen!!

                                                  
             

Slide 19 - Slide

Tips voor het leren van woorden
> Korte stukjes HERHALEN op meerder dagen (5 min. elke dag).
> Spreek het woord hardop uit/ schrijf het woordje op. (Uit onderzoek blijkt dat hoe meer zintuigen je gebruikt hoe beter je het onthoudt).

 > Woordweb maken
> quizzlet/wrts gebruiken (mondeling overhoren kan ook door iemand).
> Sorteer de woorden (op alfabet, alle werkwoorden in een tabel).
> Schrijf het woord op een kaart en de vertaling op de andere kant (maak er een leuke spel van). 
> Voor de creatieven onder ons, teken iets kleins bij het woord zelf.

Slide 20 - Slide

test jezelf unité 1 et 2
- fais le quiz à la page suivante SANS LIVRE
- FERME TON LIVRE


Slide 21 - Slide

Traduis le mot en néerlandais:

déménager
A
manage
B
vragen
C
verhuizen
D
zwemmen

Slide 22 - Quiz

Traduis le mot en néerlandais:

- timide
A
schattig
B
knap
C
verlegen
D
wij zijn gek op

Slide 23 - Quiz

zwemmen
A
nager
B
faire de la natation

Slide 24 - Quiz


A
la bras
B
le bras
C
le pied
D
la pied

Slide 25 - Quiz


A
geen dank
B
niet
C
niets

Slide 26 - Quiz

Kies uit:
Tu es très __ (amoureux/beaucoup)
A
amoureux
B
beaucoup

Slide 27 - Quiz

Kies uit: Il est comment? __ (Il est mignon/il est drôle?)
A
il est mignon
B
il est drôle?

Slide 28 - Quiz

Zie andere powerpoint voor cijfer opdracht:)

Denk aan de einddata!!

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide