1.4 Waarde van geld

Begintaak
pak je boek en schrift
schrijf in je schrift op wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte ruil


1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Begintaak
pak je boek en schrift
schrijf in je schrift op wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte ruil


Slide 1 - Slide

H1.4 De waarde van geld
     Lesdoelen:

  • Je kent de vier waardes van geld.

     Programma
  • Herhaling ruilen 
  • Uitleg par. 1.4
  • Oefenen
  • Afsluiten
  • Ha3b: 
  • https://youtube.com/watch?v=v8QdPXC6Zxk&si=OFRPvGTKWjevNXko

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

In het filmpje
Iedereen gaat een ruil aan, omdat iedereen er beter van denkt te worden: er is een wederzijds voordeel

Beiden hebben voordeel aan een ruil. Anders komt een ruil niet tot stand. 

Slide 4 - Slide

Arbeidsverdeling: de taken verdelen.
Schaalvergroting: grote hoeveelheden van hetzelfde product verkopen

Slide 5 - Slide

Wat is directe ruil?
A
Ruilen zonder geld
B
Ruilen met geld

Slide 6 - Quiz

Je koopt een shirt in een kledingwinkel en pint het bedrag.
Hier is sprake van:
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 7 - Quiz

Waarom zorgt specialisatie voor een verhoogde arbeidsproductiviteit?

Slide 8 - Open question

Paragraaf 1.4
De waarde van geld

Slide 9 - Slide

Hoe weet je of een briefje van €20,- echt of nep is?

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Video

4 waardes van geld
  • Nominale waarde; staat op het geld aan gegeven.
  • Intrinsieke waarde; is de materiaalwaarde van het geld (Nominale waarde > intrinsieke waarde, waarom?).

Slide 12 - Slide

Par 1.4: 4 waardes van geld
  • Interne waarde; staat voor de hoeveelheid goederen en diensten die je in eigen land met een euro koopt.
  • Externe waardestaat voor de hoeveelheid buitenlands geld die je met een euro koopt.

Slide 13 - Slide

Intrinsiek waarde
Nominale waarde

Slide 14 - Slide

de intrinsieke waarde is de waarde van geld die op het biljet/munt staat
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Voor gouden munten waarvan de materiaalwaarde overeenkomt met de op de munt vermelde waarde geldt:
A
nominale waarde = intrinsieke waarde
B
nominale waarde > intrinsieke waarde
C
nominale waarde < intrinsieke waarde

Slide 16 - Quiz

Oefenen
Maken paragraaf 1.4 opgaven 1 t/m 6

Slide 17 - Slide

Afsluiting
welke vragen zijn er?
welke 4 waarden heeft geld?

hoe ging de les?
1 start: je pakt je spullen en maakt in stilte de begintaak
2 uitleg: je bent stil tijdens de uitleg, je maakt aantekeningen in je schrift en doet actief mee
3 oefenen: je bent actief aan het werk in stilte of op fluistertoon
4 afsluiting: je bent stil en doet actief mee, je pakt je tas pas in als ik dat zeg en je blijft zitten tot de bel gaat


Slide 18 - Slide

Begintaak: filmpje
pak je boek en schrift
schrijf in je schrift welke ruilmiddelen er in het filmpje voorbijkomen

Slide 19 - Slide

H1.4 De waarde van geld
Lesdoelen:
je kent de drie functies van geld en je kan ze toepassen in een opdracht.
    
 Programma

  • Uitleg par. 1.4
  • Oefenen 7, 8, 9, 11
  • Afsluiting

Slide 20 - Slide

Functies van geld
Geld heeft drie functies:
  • De ruilfunctie
  • De rekenfunctie
  • De oppotfunctie

Slide 21 - Slide

https://www.youtube.com/watch?v=35h7ZuGerH0

Slide 22 - Slide

Opdrachten
Maken paragraaf 1.4 opgaven 7, 8, 9, 11
Iedereen is rustig aan het werk

weektaak: 1.4: 3, 4, 7, 8, 9, 11

Slide 23 - Slide

Afsluiting
welke vragen zijn er?
welke 3 functie heeft geld?
hoe ging de les?

Slide 24 - Slide