Sjaak krijgt de opdracht de concentratie de molariteit van zwavelzuur te bepalen. Hij neemt 10,00 mL van het zwavelzuur en doet dit in een maatkolf. Hij vult de maatkolf aan tot 100 mL met gedestilleerd water. Hiervan pipetteert hij 10,00 mL in een titratie-erlenmeijer. Hij voegt een paar druppels broomthymolblauw toe. Vervolgens titreert hij het mengsel met 0,1014 M kaliloog. Nadat hij 9,86 mL hiervan heeft toegevoegd slaat de kleur om.
a. Leg uit welke kleuromslag Sjaak ziet.
b. Geef de vergelijking van de reactie die tijdens het titreren optreedt.
c. Bereken de molariteit van het zwavelzuur.
d. Bereken de pH van de gebruikte zwavelzuuroplossing.