4.5/46 Weet je nog- werkwoordsvormen en woordsoorten

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 4
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen + arrangementen
3.
Lesdoel (+ minicheck)
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie + afsluiting
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 4
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen + arrangementen
3.
Lesdoel (+ minicheck)
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie + afsluiting

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands met je schrift, laat het boek nog even dicht. 



Slide 2 - Slide

2. Leergebiedoverstijgende doelen
Zelfstandig leren
- Werkt volgens de gestelde eisen, die aan de opdrachten worden gesteld. 

Als er staat leg je antwoord uit, doe je dat. 




Slide 3 - Slide

Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie na het benoemen van de lesdoelen en het lezen van de theorie. 
???

- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 
???

- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 
???

Slide 4 - Slide

3. Lesdoel
Aan het eind van deze les;
- Kun je de persoonsvorm, voltooid deelwoord, het hele werkwoord uit de zin halen. 
- Kun je het lijdend voorwerp en het zelfstandig naamwoord uit een tekst halen. 

Slide 5 - Slide

Verdiept arrangement:
Namen lln. 

Huiswerk noteren + maken:
Les: 4.5/4.6
blz.: 166+167
opdr.: 4 t/m 7

Slide 6 - Slide

Mini-check
Quiz mee

Slide 7 - Slide

Wat zijn in deze zin de lidwoorden?

Een piloot van Continental Airlines is tijdens een vlucht overleden
A
Piloot, vlucht
B
een, piloot
C
een, vlucht
D
een, een

Slide 8 - Quiz

De drie lidwoorden zijn:
A
vaak, en, de
B
een, het, op
C
de, het, een
D
de, het, aan

Slide 9 - Quiz

Welke woorden zijn zelfstandig naamwoorden?
A
Lopen
B
Stoel
C
Slager
D
Karien

Slide 10 - Quiz

Wie maakt wat:
3 vragen goed? Ga zelfstandig aan de slag:
les 4.5/4.6, blz. 166 + 167, opdr. 4 t/m 7
De rest doet mee met de instructie.

Slide 11 - Slide

4. Instructie
Kijk en luister mee naar de volgende dia. 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Een zin kun je verdelen in losse woorden.

Die woorden kun je allemaal een naam geven.

Sommigen krijgen dezelfde naam.

Dit heet een woordsoort.




Lidwoord: ( LW)

de, het, een

Staat altijd vóór een zelfstandig naamwoord.


Zelfstandig naamwoord: ( ZN)

namen van:

mensen, dieren, dingen, planten en eigen namen.


  • Een zelfstandig naamwoord kun je in het meervoud zetten.
  • Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten.
  • Je kunt een zelfstandig naamwoord verkleinen.






Slide 14 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Lees en maak les 4.5/4.6, blz. 166 + 167, opdr. 4 t/m 7

Wie heeft nog extra instructie/leeshulp nodig (intensief)?
namen lln... kom aan de instructietafel zitten. 
Niels; laptop pakken om voorleesfunctie te krijgen. 

Slide 15 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je leest en maakt zelfstandig, in stilte:
V: les 4.5/4.6, blz. 166 + 167, opdr. 4 t/m 7--> namen lln
B: les 4.5/4.6, blz. 166 + 167, opdr. 4 t/m 7  --> rest van de klas
I: les 4.5/4.6, blz. 166 + 167, opdr. 4 t/m 7 --> rest van de klas
Ben je klaar?
1. Kijk je werk zorgvuldig na + verbeter waar nodig. 
2. Huiswerk ander vak afmaken. 
3. Leren toets / lezen / woordzoeker. 
timer
30:00

Slide 16 - Slide

7. Evaluatie
- Zelfstandig leren; werkt volgens de gestelde eisen, die aan de opdrachten worden gesteld.
 
Quiz mee --> evaluatie lesdoelen.




Slide 17 - Slide

Welke woord in de zin is een zelfstandig naamwoord?

Een mooi nieuw mobieltje

A
mooi
B
mobieltje
C
nieuw
D
een

Slide 18 - Quiz

Welk woord in deze zin is het zelfstandig naamwoord?

De oude versleten bus.
A
de
B
oude
C
versleten
D
bus

Slide 19 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord in de onderstaande zin?
Ik heb een broodje gegeten.
A
heb
B
broodje
C
een
D
gegeten

Slide 20 - Quiz

Afsluiting
Ruim je boek en schrift van NE op.

Volgende lesuur: ....................

Slide 21 - Slide