Klas 1H - Chapitre 2 - Herhaling

Aujourd'hui
Herhalen chapitre 2:
- werkwoorden (avoir + ww -er)
- ontkenning
- phrases-clés
- vocabulaire


Les buts: 
- chapitre 2 herhalen - voorbereiden voor de toets
1 / 42
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Aujourd'hui
Herhalen chapitre 2:
- werkwoorden (avoir + ww -er)
- ontkenning
- phrases-clés
- vocabulaire


Les buts: 
- chapitre 2 herhalen - voorbereiden voor de toets

Slide 1 - Slide

Ça va?

Slide 2 - Slide

avoir
Wat weet jij nog van het werkwoord avoir?

Slide 3 - Slide

Avoir = hebben
ik heb =
jij hebt = 
hij heeft =
zij heeft =
men heeft / wij hebben =
wij hebben =
u heeft / jullie hebben =
zij hebben = 

Slide 4 - Slide

werkwoorden op -er
Heel veel werkwoorden eindigen in het Frans op er.
Deze kun je allemaal op dezelfde manier vervoegen.
Hoe moet dat ook al weer?

préférer
téléphoner
arriver
adorer
détester
manger
préparer
chercher
trouver
regarder
aimer
demander
acheter
chercher
trouver

Slide 5 - Slide

werkwoorden op -er
Stam: -er eraf halen

bijvoorbeeld:
de stam van donner = donn

Slide 6 - Slide

werkwoorden op -er
Stam: -er eraf halen
Achter de stam komt een uitgang:
je                    
tu                   
il / elle / on
nous
vous 
ils / elles

Slide 7 - Slide

werkwoorden op -er
Stam: -er eraf halen
Achter de stam komt een uitgang:
je                        + e               
tu                       + es
il / elle / on     + e
nous                 + ons
vous                  + ez
ils / elles          + ent

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

J'ai un frère. Il _____ 15 ans

Slide 10 - Open question

Vous ________ une soeur?

Slide 11 - Open question

Max et Sam ________ une tente.

Slide 12 - Open question

Nous _________ un chien.

Slide 13 - Open question

Tu ______ quel âge?

Slide 14 - Open question

Wat is de stam van:
danser, nager?

Slide 15 - Open question

Stap 1 is:
A
uitgang erachter zetten
B
infinitief + uitgang
C
de infinitief min -er, dan krijg je de stam

Slide 16 - Quiz

En stap 2 was....
Stam + uitgang

Slide 17 - Slide

vous (aimer)
A
vous aime
B
vous aimes
C
vous aimons
D
vous aimez

Slide 18 - Quiz

elles (préparer)
A
elles préparons
B
elles préparent
C
elles prépare
D
elles préparez

Slide 19 - Quiz

tu (trouver)

Slide 20 - Open question

je (habiter)
A
j'habite
B
j'habites
C
j'habitez
D
j'habitent

Slide 21 - Quiz

Je (regarder) la télé.
timer
0:15
A
regardons
B
regardes
C
regarde
D
regardent

Slide 22 - Quiz

Nathalie (aimer) son chien.
timer
0:15

Slide 23 - Open question

Welke vervoeging is onjuist
A
Je danse
B
Elles danse
C
On danse
D
Vous dansez

Slide 24 - Quiz

Pierre et Lisa (manger) une pomme.

Slide 25 - Open question


hoe je heet
Schrijf een hele zin

Slide 26 - Open question


waar je woont
Schrijf een hele zin

Slide 27 - Open question


wie je familieleden zijn.
Schrijf een hele zin

Slide 28 - Open question


waar je van houdt
Schrijf een hele zin

Slide 29 - Open question


il y a
Traduis:

Slide 30 - Open question

hij heeft

Slide 31 - Open question

jullie hebben

Slide 32 - Open question

Ontkenning

Slide 33 - Slide

Ontkenning
ne ... pas

ne komt voor de persoonsvorm
pas komt achter de persoonsvorm

ne verandert in n' bij een klinker (e, a, i, o, u) of een h
Je n'habite pas à Assen

Slide 34 - Slide

Il aime les pizzas

Slide 35 - Open question

ils ont 15 ans

Slide 36 - Open question

Slide 37 - Video

soixante-deux
A
52
B
62
C
72
D
82

Slide 38 - Quiz

quarante-cinq
A
35
B
45
C
55
D
95

Slide 39 - Quiz

quatre-vingt-onze
(noteer het getal)

Slide 40 - Open question

soixante-quinze

Slide 41 - Open question

Hoe zeg je ...
  1. Sorry, ik zoek de bakker.
  2. Ik wil graag drie croissants.
  3. Het kost €4,20
  4. Ober, de kaart alstublieft.
  5. Alsjeblieft (als je iets geeft).
  6. Bedankt en tot ziens!

Slide 42 - Slide