werkwoordspelling-hoofdletters-vaste voorzetsels

Nederlands
werkwoordspelling (herhaling)
hoofdletters (herhaling)
vaste voorzetsels
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
werkwoordspelling (herhaling)
hoofdletters (herhaling)
vaste voorzetsels

Slide 1 - Slide

Tegenwoordige tijd
lopen                       ik loop                   - hij/zij/jij loopt
wensen                   ik wens                 - hij/zij/jij wenst
vinden =                  ik vind                   - hij/zij/jij vindt
beantwoorden    ik beantwoord   - hij/zij/jij beantwoordt

Uitzondering:
Loop je? Wens jij? Vind je? Beantwoord jij?


Slide 2 - Slide

Verleden tijd - zwakke werwoorden
Laatste letter van de stam in het TaXiKoFSCHiP
Ja = -te
Nee = -de

wensen =        ik/jij/hij/zij wenste             - wij wensten
besteden =     ik/jij/hij/zij besteedde     - wij besteedden
verloten =        ik/jij/hij/zij verlootte         - wij verlootten


Slide 3 - Slide

Voltooid deelwoord

Laatste letter van de stam in het TaXiKoFSCHiP
Ja = -t
Nee = -d

wensen = ik heb gewenst
besteden = ik heb besteed
verloten = ik heb verloot


Slide 4 - Slide

Meneer Hendriksen ............ maar niet op de vraag.
A
antwoort
B
antwoord
C
antwoordt

Slide 5 - Quiz

Het ............ mij.
A
irriteert
B
irriteerd
C
irriteerdt

Slide 6 - Quiz

De brief werd pas na vier dagen ....................
A
bezorgt
B
bezorgd
C
bezorgdt

Slide 7 - Quiz

Heb je het antwoord al ......................?
A
geemaild
B
ge-emaild
C
ge-e-maild
D
guhiemeelt

Slide 8 - Quiz

.............. het vandaag of morgen?
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 9 - Quiz

Heb je nog ................... of die regel ook voor ons geldt?
A
gecheckt
B
gecheckd
C
gecheckdt

Slide 10 - Quiz

In dit oude huis ............... het vroeger ook al.
A
tochte
B
tochtte
C
tochde
D
tochdde

Slide 11 - Quiz

De president .............. uitstekend wat er onder zijn volk leeft.
A
verwoort
B
verwoord
C
verwoordt

Slide 12 - Quiz

gebeurt
gebeurd
Het is vandaag ..............
Wat denk je dat er ............?
Soms ......... er helemaal niks. 
Er was gisteren zoveel ................

Slide 13 - Drag question

hoofdletters
  • Tineke van der Meer, mevrouw Van der Meer, meneer K. de Weerd
  • Zwolle - Zwollenaar
  • Nederland - Nederlander
  • de IJssel - het IJsselmeer
  • de Tweede Wereldoorlog
  • Kerst, Pasen
  • ROC Friese Poort (maar niet bij roc of mbo los)
  • KRO, NAVO, ADHD

Slide 14 - Slide

geen hoofdletters
  • professor, rabbijn, dominee, burgemeester
  • winter, lente - maandag, dinsdag - januari, februari
  • de middeleeuwen, de renaissance
  • islam - islamitisch, christen - christelijk
  • kerstcadeautje, paasei
  • mbo, hbo
  • indianen, latino’s
  • soa, tbc, hiv

Slide 15 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
Meneer De Groot
B
meneer de groot
C
meneer De Groot
D
meneer de Groot

Slide 16 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
winter
B
Winter

Slide 17 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
KRO
B
kro
C
Kro
D
krO

Slide 18 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
de renaissance
B
de Renaissance

Slide 19 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Burgemeester Snijders
B
burgemeester snijders
C
Burgemeester snijders
D
burgemeester Snijders

Slide 20 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
kerstkransje
B
Kerstkransje
C
kerst Kransje

Slide 21 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
mbo
B
MBO
C
Mbo
D
mbO

Slide 22 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
katholiek
B
Katholiek

Slide 23 - Quiz

wel
niet
tbc
islam
pasen
raalte
schiphol
woensdag

Slide 24 - Drag question

vaste voorzetsels
Voorbeelden:
aanzetten tot
confronteren met
reduceren tot
het ergens naar maken
beroepen op

Slide 25 - Slide

........... zoveel mensen was de circustent niet berekend.
A
met
B
tot
C
op
D
aan

Slide 26 - Quiz

Het verlies was te wijten ............ het slechte weer.
A
door
B
aan
C
tot
D
met

Slide 27 - Quiz

Hij overleed ............ een hartaanval.
A
aan
B
door
C
met
D
van

Slide 28 - Quiz

Het vlees wordt streng gekeurd ........... kwaliteit.
A
met
B
tot
C
op
D
aan

Slide 29 - Quiz

Hij kwam op het laatste moment nog terug ........... zijn belofte.
A
tot
B
op
C
naar
D
met

Slide 30 - Quiz

De rechters buigen zich ................ de ingewikkelde moordzaak.
A
over
B
in
C
tot
D
door

Slide 31 - Quiz

Haar klachtenlijst van drie A4’tjes was te reduceren ............... een paar regels.
A
met
B
over
C
tot
D
naar

Slide 32 - Quiz

Ik vind het best rottig voor je, maar je hebt het er zelf .................. gemaakt.
A
naar
B
tot
C
van
D
door

Slide 33 - Quiz

Een gewaarschuwd mens telt ........... twee.
A
van
B
voor
C
door
D
met

Slide 34 - Quiz

Ik ben vaak bang om me .......... iemand te vergissen.
A
in
B
met
C
door
D
van

Slide 35 - Quiz

Hij is bedreven ......... het rollen van sjekkies met één hand. 
Stef zit al de hele les ......... Anna te staren. 
Nederland grenst .......... België en Duitsland.
Als ik dit zeil niet goed vastmaak, krijg ik het straks ...... mijn boterham. 
in
naar
aan
op

Slide 36 - Drag question

opdracht
  • Vorm een tweetal of drietal
  • Koppel de zinnen aan de juiste vaste voorzetsels. 
  • Leg de kaartjes op volgorde van nummeren 1 tot 12
  • Draai de kaartjes om. 
  • Goed gedaan? Er ontstaat een zin. 

Slide 37 - Slide

Opdrachten
Hoofdstuk                Gram 1 Woordsoorten

Paragraaf                  1.4 voegwoorden en voorzetsels 
Opdrachten:            2, 3, extra opdracht 1 

Planner met opdrachten staat in Teams


Slide 38 - Slide

Feedback voor mij

Slide 39 - Slide