This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Items in this lesson
GPL2 trede 14 homoniem
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Aan het einde van deze les weet je hoe je de begrippen homoniem, homofoon en vakjargon gebruikt.
Slide 2 - Slide
Wat is een homoniem?
Slide 3 - Open question
Wat is een homofoon?
Slide 4 - Open question
Wat is vakjargon?
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Homoniemen
Een woord heeft twee of meer verschillende betekenissen. Uit de tekst kun je zelf vaak wel opmaken om welke betekenis het gaat.
Bijvoorbeeld:
Arm: lichaamsdeel / niet rijk
Bank: zitmeubel / geldinstelling
Gerecht: rechtbank / maaltijd
Graven: spitten / adellijke personen
Kop: beker / hoofd
Kussen: hoofdkussen / zoenen
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Homofonen
Twee woorden klinken hetzelfde, maar zijn anders geschreven. Ook hebben zij een andere betekenis.
Bijvoorbeeld:
Ligt en licht
Geld en geldt
Steil en stijl
Wei en wij
Eis en ijs
Lach en lag
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Wat is vaktaal?
Een moeilijk woord voor vaktaal is vakjargon.
Het houdt in dat in elk vak woorden worden gebruikt die alleen in dat bepaalde vak voorkomen. Vaktaal is vaak voor mensen die dat beroep niet uitoefenen moeilijk te begrijpen. Dat komt omdat er vakwoorden in voorkomen, zoals stethoscoop, trolley of schragen. In vaktaal komen ook veel afkortingen voor.