8/1 grammatica woordsoorten - tussenwerpsels

Ontleden zindelen
Ontleden woordsoorten:
tussenwerpsel
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Ontleden zindelen
Ontleden woordsoorten:
tussenwerpsel

Slide 1 - Slide

Planning
  • Lesdoel
  • Lezen
  • Instructie - in stilte werken
  • Verlengde instructie - iedereen aan het werk
  • Exitticket

  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen wat een tussenwerpsel is;
  • kun je het tussenwerpsel herkennen en benoemen.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Slide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Op welke niveaus vindt een samentrekking soms plaats?

Slide 6 - Open question

In het kort

Slide 7 - Slide

Wat zijn de drie voorwaarden waaraan een samentrekking moet voldoen?

Slide 8 - Open question

Voorwaarden en stappenplan
Voorwaarden
Hetzelfde getal hebben (enkelvoud/meervoud)
Dezelfde betekenis hebben
Dezelfde functie hebben (onderwerp, lijd. vw, meew. vw, enz.

1. vul de weggelaten woorden in;
2. kijk of het voldoet aan de 3 voorwaarden;
zo ja --> zo laten;
zo nee --> de zin aanpassen.


Slide 9 - Slide

Wat mag hier worden samengetrokken?
>> Op de camping haal ik altijd verse soep en verse broodjes.

Slide 10 - Open question

Wat mag hier worden samengetrokken?
>>slimme leerlingen en bijzonder slimme leerlingen

Slide 11 - Open question

Wat mag hier worden samengetrokken?
>> succesvolle modellen en minder succesvolle modellen

Slide 12 - Open question

aanw. vnw 
zn
blw
olw
bn
hww
kww
zww
vr. vnw
pers. vnw
bez. vnw
onbep. vnw
vz
bw
voegw.
niet  (r. 1)
of (r. 2)
geur (r. 3)
je (r. 3)
kunnen (r. 4)
beweeglijke (r. 4)
me (r. 5)
opspringt (r. 5)
je (r. 7)
het (r. 7)
van (r.8)
mijn (r. 10)
bloemblaadjestere (r. 11)
je  (r. 12)
tegen (r. 12)
kon (r. 15)
alles (r. 15)
snel (r. 15)
dat (r. 18)
dikwijls (r. 18)

Slide 13 - Drag question

Herhaling in het kort
Lidwoord: Kan voor de meeste zelfstandig naamwoorden geplaatst worden. Bepaald: de, het - onbepaald: een
Zelfstandig naamwoorden: mens, dier, ding, plant, verschijnselen, namen
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Hulpwerkwoord: hoort bij een zelfstandig werkwoord en kan nooit het enige werkwoord in de zin zijn
Zelfstandig werkwoord: een woord dat een handeling of actie aangeeft en kan het enige werkwoord in een zin zijn (zit er maar een van in een zin)
Aanwijzend voornaamwoord: hoort bij en zelfstandig naamwoord en wijst iets aan - die,  deze, dit, dat,  zulk(e0, zon'n, degelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde
Persoonlijk voornaamwoord: duidt een persoon aan en kan het o in een zin zijn. o = ik, jij, we  -  geen o = mij/me, jou, ons (vervangen voor een naam)
Vragend voornaamwoord: staat vooraan een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag : wie, wat, welk(e), wat voor (een)
Bezittelijk voornaamwoord: geeft een bezit aan, staat voor een zelfstandig naamwoord. jouw, mijn, hun (vervangen voor een naam met een bezits 's')
Onbepaald voornaamwoord: geeft iets aan wat niet duidelijk is. Alles, iedereen, iets, niets, het, men
Voorzetsel: geeft een plek, plaats of tijd aan. Kun je voor kast of vakantie plaatsen.
Bijwoord; antwoord op: waarom, wanneer, hoelang, waarheen, waarvandaan, hoe en waarmee.  Ook: niet, altijd, goed ... (trucje: ik krijg ... de schuld)
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen --> kan nooit met een zww in enkelvoudige zin staan
Telwoorden: bepaald: hoofd: drie, vijhonderd- onbepaald hoofd: veel, enkele- bepaald rang: zevende, vierenveertigste - onbepaald  rang: zoveelste, laatste

Slide 14 - Slide

Nieuwe lesstof
Maak aantekeningen!

Slide 15 - Slide

Bekijk de volgende zin:

– Tjonge, dat was een zware klus, nietwaar?

Wat valt je op?

Slide 16 - Slide

Tussenwerpsel
– Tjonge, dat was een zware klus, nietwaar?

In deze zin is Tjonge een soort uitroep en nietwaar een vraag. 
Zulke uitroepen (hé, oef, wow), vragen (he?, toch?, nietwaar?) en ook klanknabootsingen (boink, piefpafpoef, tjoeke tjoeke) heten tussenwerpsels (tw). 
Naar betekenis kun je de tussenwerpsels indelen in woorden …
- van bevestiging en ontkenning: ja, jawel, nee, inderdaad;
- van emotie (verbazing, schrik, pijn): ach, au, bah, foei, hèhè, hoera, oeps;
- van sociaal contact: doei, hoi, goedenavond, halt, sorry;
- van klanknabootsing (onomatopee): miauw, kukeleku, tok(toktok), brrr, plof, toet(toet).

Slide 17 - Slide

Tussenwerpsel
Let op: woorden als miauwen, blaffen, kakelen, klepperen en toeteren, die ook (dieren) geluiden weergeven, zijn werkwoorden.
Sommige woorden kunnen behalve als tussenwerpsel ook als een andere woordsoort voorkomen, meestal als bijwoord (bw):
– ‘Helaas (tw)’, zuchtte Michiel, toen hij zag dat de bitterkoekjes op waren.
– Op de markt in het Stadshart verkopen ze helaas (bw) geen warme stroopwafels meer. 

Zo vind je tussenwerpsels
Tussenwerpsels …
– zijn uitroepen, korte vraagwoorden en klanknabootsingen;
– staan meestal aan het begin of aan het einde van een zin, vaak van de rest gescheiden door een komma;
– kunnen niet van vorm veranderen; hooguit worden ze ter versterking herhaald: poehpoeh; tjongejongejonge

Slide 18 - Slide

In welke zin staat een tussenwerpsel?

1. Helaas hebben we verloren.
2. Helaas, we hebben verloren.

Slide 19 - Open question

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
- Online: Cursus 5 Grammatica,§ 4 WS Tussenwerpsel, opdracht 1 t/ 4 + 5c en 6c

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 20 - Slide

Theorie tussenwerpsel:
Tussenwerpsel (interjectie): uitroepen of klanknabootsing
- Uitroepen (hé, oef, shit)​

- Klanknabootsingen (klats, piefpafpoef)​
- Staan aan begin of einde zin​
- Gescheiden door een komma.​

Let op! Sommige tussenwerpsels kunnen ook als bijwoord of als zelfstandig naamwoord voorkomen. ​







Slide 21 - Slide

Theorie tussenwerpsel:
Naar betekenis kun je de tussenwerpsels indelen in woorden …


  • van bevestiging en ontkenning: ja, jawel, nee;
  • van emotie (verbazing, schrik, pijn): au, ach, hoera, bah, foei, hèhè, oei;
  • van sociaal contact: hoi, houdoe, goedenavond, halt, sorry;
  • van klanknabootsing: miauw, waf, tok(toktok), brrr, plof, tuut(tuut).










Slide 22 - Slide

Hoe vind je een tussenwerpsel:
- voor of achter in de zin
- meestal van de rest gescheiden (,)
- vaak een uitroep of klanknabootsing (toktok)
- kunnen niet van vorm veranderen

Slide 23 - Slide

Voorbeeldzinnen
  •   Au, je doet me heel erg pijn!
  • Jaja, dat zegt iedereen.
  • Ik kwam net de buurman tegen en hij zei: 'goedenavond'.
  • Miauw, hoorde ik net in het donkere steegje

Slide 24 - Slide

Noem in de onderstaande zin het tussenwerpsel:

Elke keer als iemand langs loopt blaft mijn hond woefwoef.

Slide 25 - Open question

Werk voor deze les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    - Online: Cursus 5 Grammatica,§ 4 WS Tussenwerpsel, opdracht 1 t/ 4 + 5c en 6c
    Verlengde instructie:
    - Online: Cursus 5 Grammatica,§ 4 WS Tussenwerpsel, opdracht 1 t/ 4 + 5b en 6b

         - introductie
         - 'Maaike Ouboter, 'Dat ik je mis' (2013) 
            + tekst 1 en vragen
    - Afmaken motivatiebrief (had eigenlijk al af moeten zijn!)

    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk

    timer
    25:00

    Slide 26 - Slide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:

    • kun je benoemen wat een tussenwerpsel is;
    • kun je het tussenwerpsel herkennen en benoemen.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 27 - Slide

    Welk woord in onderstaande zin is een tussenwerpsel?

    De burgermeester zei tegen iedereen die langs liep 'goedenavond'.

    A
    zei
    B
    die
    C
    goedenavond
    D
    liep

    Slide 28 - Quiz

    Ik kan benoemen wat een tussenwerpsel is en kan deze herkennen en benoemen in zinnen.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 29 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 30 - Open question

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 31 - Open question