What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Taal woordenschat thema 3
Woordenschat
Thema 3
Mode
1 / 23
next
Slide 1:
Slide
Taal
Basisschool
Groep 6
This lesson contains
23 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Woordenschat
Thema 3
Mode
Slide 1 - Slide
Mode
Slide 2 - Mind map
Wat betekent:
Warenhuis
A
Een winkel waar alleen herenkleding te koop is.
B
Een winkel waar alleen dameskleding te koop is.
C
Een winkel waar allerlei dingen te koop zijn, zoals kleding.
D
Een winkel waar je tweedehandskleding kan kopen.
Slide 3 - Quiz
Wat is modieus?
A
Volgens de mode van vroeger.
B
Volgens de nieuwste mode.
Slide 4 - Quiz
Wat betekent:
Spotgoedkoop.
A
Heel erg goedkoop.
B
Het is te betalen, het is niet zo duur.
C
Heel erg duur.
Slide 5 - Quiz
Wat betekent:
Opzichtig
A
Het valt niet op.
B
Het val te veel op.
Slide 6 - Quiz
Wat is dit?
A
Een korset
B
Een bermuda
C
Een spencer
D
Een hoodie
Slide 7 - Quiz
Wat betekent:
Geen hoge pet van iemand op hebben.
A
Aardig tegen iemand doen, omdat je iets van hem wilt.
B
Vinden dat iemand ergens niet zo goed in is.
C
Iemand iets vertellen wat niet waar is.
D
Wanneer het erbij hoort, bijvoorbeeld een spijkerbroek met bijpassende riem.
Slide 8 - Quiz
Wat is een kledingstuk?
A
De spencer
B
De handtas
C
De bermuda
D
De armband
Slide 9 - Quiz
Hoe heet het als alles op elkaar lijkt?
A
Merkwaardig
B
Praktisch
C
Stijlvol
D
Eenheidsworst
Slide 10 - Quiz
Welke 2 dingen horen bij uiterlijk?
A
Blond haar
B
Vriendelijk
C
Je fijn voelen
D
1 meter 57 lang
Slide 11 - Quiz
Figuurlijk en letterlijk
Slide 12 - Slide
Figuurlijk of letterlijk?
"Nu breekt mijn klomp"
betekent: ik ben erg verbaasd
A
Figuurlijk
B
Letterlijk
Slide 13 - Quiz
Figuurlijk of letterlijk?
"Bij dit model kijk je je ogen uit"
betekent: je ogen vallen eruit.
A
Figuurlijk
B
Letterlijk
Slide 14 - Quiz
Figuurlijk of letterlijk?
"Achter het net vissen"
betekent: je vist achter een net
A
Figuurlijk
B
Letterlijk
Slide 15 - Quiz
Persoonsvorm
Hoe kan je een persoonsvorm vinden?
Slide 16 - Slide
Met welke drie proeven kan je
de persoonsvorm in een zin vinden?
Slide 17 - Mind map
Wat is de persoonsvorm?
De sint loopt over het dak
A
Sint
B
Dak
C
Over
D
Loopt
Slide 18 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
Piet strooit met strooigoed.
A
Piet
B
Strooit
C
Met
D
Strooigoed
Slide 19 - Quiz
werkwoorden in verleden tijd
werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd.
Slide 20 - Slide
Zet het werkwoord in de verleden tijd:
"Ik loop graag door het bos"
A
Loopte
B
Bos
C
Door
D
Liep
Slide 21 - Quiz
Zet het werkwoord in de verleden tijd:
"Ik bezoek het sinterklaashuis"
A
Ik
B
Bezoekte
C
Bezocht
D
Sinterklaashuis
Slide 22 - Quiz
Zet het werkwoord in de verleden tijd:
"Piet bekijkt zichzelf in de spiegel"
A
Bekijkte
B
Bekeek
C
Piet
D
Spiegel
Slide 23 - Quiz
More lessons like this
Taal Quiz thema 3
1 day ago
- Lesson with
30 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
Taal Quiz thema 3
October 2022
- Lesson with
30 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
taal thema 3
November 2022
- Lesson with
15 slides
Spelling
Basisschool
Lesw. 26-10 Letterlijk of figuurlijk
May 2023
- Lesson with
42 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Spelling persoonsvorm in de vt
June 2019
- Lesson with
25 slides
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
Taal actief groep 6, oefentoets
January 2021
- Lesson with
20 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
13 november
November 2023
- Lesson with
12 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
Werkwoordspelling
October 2024
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo lwoo, t
Leerjaar 4