What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Blok 6 les 3
Biologie hoofdstuk 6 les 3
Het belang van water
Gebruik van vloeistoffen in huis
1 / 53
next
Slide 1:
Slide
Biologie
Basisschool
Groep 8
This lesson contains
53 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
7 videos
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Biologie hoofdstuk 6 les 3
Het belang van water
Gebruik van vloeistoffen in huis
Slide 1 - Slide
Welkom bij deze les
Een les met 26 quizvragen, 6 video's, 9 Poll-vragen en 6 open vragen... Veel suc!
Slide 2 - Slide
In sommige sloten zit zo weinig zuurstof, dat er geen vis in kan leven. Waarom leven er wel waterinsecten?
A
Ze maken zelf zuurstof
B
Ze kunnen zonder zuurstof leven
C
Ze komen op het land om adem te halen
D
Ze halen zuurstof uit de lucht
Slide 3 - Quiz
Waarom hoeft een larve niet boven water te komen om zuurstof te halen?
A
De larve eet planten waarin zuurstof zit
B
De larve heeft in het water geen zuurstof nodig
C
De larve maakt zelf zuurstof
D
De larve haalt zuurstof uit het water
Slide 4 - Quiz
Waarom dragen wedstrijdzwemmers een zwemmuts?
A
Dan bleken je haren niet door het chloor
B
Dan blijven je haren droog tijdens de wedstrijd
C
Dan koel je minder snel af
D
Dan heb je minder last van weerstand in het water
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Video
Waarom is zeep een ramp voor een schaatsenrijder?
A
De poten worden vettig, daardoor kan hij niet meer bewegen
B
De zeepresten komen op het voedsel, waardoor het dier stikt
C
In zeepwater zit te weinig zuurstof, waardoor het dier stikt
D
De stevigheid van het wateroppervlak verdwijnt - hij verdrinkt
Slide 7 - Quiz
Wat is een kenmerk van een zoogdier?
A
Een sterk gestroomlijnd lichaam
B
Langer onder water kunnen blijven
C
Voedsel van het land en uit de zee is geschikt
D
Een eigen vaste lichaamstemperatuur
Slide 8 - Quiz
Welk dier heeft een constante lichaamstemperatuur?
A
otter
B
eend
C
stekelbaars
D
alle 3
Slide 9 - Quiz
Het water is 10 graden Celsius.
Hoe warm is de eend?
A
10 graden
B
15 graden
C
25 graden
D
37 graden
Slide 10 - Quiz
Het water is 25 graden Celsius.
Hoe warm is de bever?
A
10 graden
B
15 graden
C
25 graden
D
37 graden
Slide 11 - Quiz
Het water is 5 graden Celsius.
Hoe warm is de stekelbaars?
A
5 graden
B
10 graden
C
15 graden
D
37 graden
Slide 12 - Quiz
Een zwemmer gaat van NL naar Engeland. Vooraf smeert hij zich
in met vet. Waarom?
A
Om soepel door het water te kunnen glijden
B
Om zich te beschermen tegen de koud
C
Om zijn huid te beschermen tegen ongedierte
D
Om zijn spieren soepel te houden tijdenshet zwemmen
Slide 13 - Quiz
De bakker gebruikt voor het deeg: meel, zout, water en gist.
Welke zin is juist?
A
Brooddeeg is een oplossing
B
Brooddeeg is een zuivere stof
C
Brooddeeg is een mengsel
Slide 14 - Quiz
Een zuivere stof is geen mengsel
waar
niet waar
Slide 15 - Poll
Een mengsel bestaat uit 2 of meer verschillende stoffen.
waar
niet waar
Slide 16 - Poll
Een mengsel van vaste stoffen met vloeistoffen is helder.
waar
niet waar
Slide 17 - Poll
Water en olie zijn niet te mengen
waar
niet waar
Slide 18 - Poll
Metalen (vaste stoffen) kun je mengen als je ze eerst smelt (vloeibaar maakt)
waar
niet waar
Slide 19 - Poll
Het gestolde mengsel van metalen is niet meer te scheiden.
waar
niet waar
Slide 20 - Poll
Slide 21 - Video
Een legering is een speciaal soort mengsel. Hoe wordt dit mengsel gemaakt?
A
Door twee gassen te mengen
B
Door twee vloeistoffen te mengen
C
Door twee vaste stoffen te mengen
Slide 22 - Quiz
Een oplossing van water en een suikerklontje is troebel.
waar
niet waar
Slide 23 - Poll
Voor de volgende 2 vragen moet je zoeken in je BIO boek bij blok 6 les 2...
(zout / suiker oplossen)
Slide 24 - Slide
Hoeveel gram suiker kun je oplossen in een liter water met een temperatuur van 25 graden?
Slide 25 - Open question
Hoeveel gram zout kun je oplossen in een liter water met een temperatuur van 25 graden?
Slide 26 - Open question
Als je niet meer suiker of zout in water kunt oplossen, dan noem je het 'verzadigd'.
waar
niet waar
Slide 27 - Poll
Slide 28 - Slide
Een glas water met een theelepel zout...
A
... een verzadigde oplossing
B
... een onverzadigde oplossing
Slide 29 - Quiz
Een kop hete thee met een suikerklontje ...
A
... een verzadigde oplossing
B
... een onverzadigde oplossing
Slide 30 - Quiz
Een glas water met een ijsblokje is...
A
... een verzadigde oplossing
B
... een onverzadigde oplossing
C
A en B zijn waar
D
A en B zijn niet waar
Slide 31 - Quiz
Wat is een oplosmiddel van bijvoorbeeld cola, sinas?
A
Water
B
Suiker
C
Koolzuurgas
D
Kleurstof
Slide 32 - Quiz
Wasbenzine en terpentine zijn oplosmiddelen
waar
niet waar
Slide 33 - Poll
Je hebt stroop, olie, water.
Als je dit in een beker giet, wat is van boven naar beneden wat je ziet?
A
Olie, water, stroop
B
Water, olie, stroop
C
Stroop, olie, water
D
Olie, stroop, water
Slide 34 - Quiz
Slide 35 - Video
De waterplant maakt zuurstof.
Je ziet dat aan de belletjes.
Welke zin is waar?
A
De zuurstof is niet opgelost.
B
De zuurstof is opgelost.
C
De zuurstof is vloeibaar.
D
De zuurstof is verdampt.
Slide 36 - Quiz
Je gaat deze les leren...
dat een stof vaak in hoge concentratie wordt bewaard en voor gebruik moet worden verdund met oplosmiddel;
dat je concentratie kunt bepalen met de hoeveelheid water;
dat door verdamping de concentratie hoger wordt
Slide 37 - Slide
Van een hoge concentratie afwasmiddel...
A
... heb je minder nodig
B
... heb je meer nodig
C
...was je meer afwas af
D
...was je minder afwas af
Slide 38 - Quiz
Slide 39 - Video
Hoe kun je zelf extra sterke koffie maken/zetten?
Slide 40 - Open question
Als je soep eet met veel zout, dan kun je zeggen dat er een hoge concentratie zout in zit.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 41 - Quiz
Wat is een gevolg van teveel zout?
Slide 42 - Open question
Zoek op blz. 82 van je boek.
Hoeveel gram zout zit er in een liter zeewater?
Slide 43 - Open question
Je kunt zout uit het zeewater halen, door...
A
... het zeewater te verwarmen
B
... het zeewater te koken
C
... het zeewater te bevriezen
D
... het zeewater te filteren
Slide 44 - Quiz
Slide 45 - Video
Je maakt ranja/limonade.
In één glas met hoge concentratie, in ander glas met lage concentratie.
A
De ranja met hoge concentratie is zoeter
B
De ranja met lage concentratie is zoeter
Slide 46 - Quiz
Bij welke stoffen kun je zelf de concentratie bepalen?
A
afwasmiddel, cola, tandpasta, koffie, badschuim
B
afwasmiddel, koffie, tandpasta, thee, badschuim
C
afwasmiddel, koffie, cola, thee, badschuim
D
thee, tandpasta, koffie, afwasmiddel
Slide 47 - Quiz
De soep staat al een tijdje te koken. Wat gebeurt er met de concentratie zout in de soep?
A
Niets, concentratie blijft gelijk
B
De concentratie zout wordt lager
C
De concentratie zout wordt hoger
Slide 48 - Quiz
Wat wordt bedoeld met "geconcentreerd appelsap"?
A
Er is water uit het sap van de appels gehaald
B
Er is water bij het sap van de appels gedaan
C
Er is suiker uit het sap van de appels gehaald
D
Er is suiker bij het sap van de appels gedaan
Slide 49 - Quiz
Slide 50 - Video
Slide 51 - Video
Wat heb je deze les geleerd?
Slide 52 - Open question
Slide 53 - Slide
More lessons like this
H3.4 Water als oplosmiddel MLN 2024
June 2024
- Lesson with
16 slides
Nask / Techniek
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 2
3T 2-11
November 2021
- Lesson with
16 slides
Scheikunde
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Hoofdstuk 3 paragraaf 4
November 2022
- Lesson with
20 slides
Nask / Techniek
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 2
3.4 Water als oplosmiddel
8 days ago
- Lesson with
24 slides
Nask
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
TUE C1 t/m S1
February 2022
- Lesson with
50 slides
Scheikunde
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 3
Blok 6 les 2
April 2023
- Lesson with
42 slides
Biologie
Basisschool
Groep 8
les 4 par 1.4 rekenen aan mengsels
September 2024
- Lesson with
37 slides
Scheikunde
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Paragraaf 3
March 2019
- Lesson with
13 slides
Nask / Techniek
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 2