This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Het hormoon prolactine stimuleert de
A
Schildklier
B
Bijnieren
C
Baarmoeder
D
Borstklieren
Slide 1 - Quiz
Antwoord D
Hoe wordt de schildklier ook genoemd?
A
thyroïd
B
costae
C
epiglottis
D
diafragma
Slide 2 - Quiz
Antwoord A
B: Ribben
C: Strotklepje
D: Middenrif
Welk hormoon wordt er in de hypofyse achterkwab gevormd?
A
Oxytocine
B
Prolactine
C
Endorfine
D
Groeihormoon
Slide 3 - Quiz
Antwoord A
de andere hormonen worden in de HVK gevormd
Bij welke van de volgende aandoeningen is sprake van een te hard werkende bijnier?
A
Syndroom van Cushing
B
Ziekte van Addison
C
Ziekte van Graves
D
Ziekte van Hashimoto
Slide 4 - Quiz
Antwoord A
Ziekte van Addison:
bijnier insufficiëntie(maak minder cortisol)
Ziekte van Hashimoto:
Hypothyreoïdie (T3,T4,calcitonine)
Ziekte van Graves:
Hyperthyreoïdie
Welke aandoening gaat gepaard met extreme en chronische vermoeidheid, gewichtstoename, koude handen en voeten, onregelmatige menstruatie, spierpijn en haaruitval?
A
Hyperthyreoïdie
B
Ziekte van Addison
C
Hypothyreoïdie
D
Syndroom van Cushing
Slide 5 - Quiz
Antwoord C
NB: Bij hypothyreoïdie ook hoog cholesterolgehalte en depressie.
Hyperthyreoïdie:
Enige verschil:
gewichtsverlies
heel erg warm hebben
Cushing:
enige overeenkomst: gewichtstoename
een typische verdeling van vet:
meer vet rond de buik (centrale obesitas)
en de nek (buffalo hump)
Addison:
gewichtsverlies
bruine kleur van de huid
Er is sprake van een verhoogde productie van ACTH in de hypofyse. Dit leidt vervolgens tot een overstimulering van de bijnier en de productie van zijn hormonen. Hoe noem je dit?
A
ziekte van Cushing
B
ziekte van Addison
Slide 6 - Quiz
Antwoord A
ACTH:
Bijnierschors stimulerend hormoon
CRH (hypothalamus)
ACTH (HVK- hypofyse voorkwab)
te veel: Ziekte van Cushing
te weinig: Ziekte van Addison
De ziekte van Addison kan worden behandeld met substitutie medicatie. Stelling: hierbij is het van belang dat tijden heel strikt worden gehanteerd.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
Antwoord A
ADH regelt ...
A
de groei en ontwikkeling
B
de stofwisseling
C
rijping van de eicel
D
de resorptie van water in de nieren
Slide 8 - Quiz
Antwoord D
A: GH groeihormoon
B: T3 en T4 schildklierhormonen
C: FSH (follikel stimulerend hormoon)
Wat is de rol van de hypothalamus bij de afgifte van antidiuretisch hormoon (ADH)?
A
De hypothalamus REMT de hypofyseVOORkwab in de afgifte van ADH.
B
De hypothalamus STIMULEERT de hypofyseACHTERkwab in de afgifte van ADH.
C
De hypothalamus REMT of STIMULEERT de hypofyseVOORkwab in de afgifte van ADH.
D
De hypothalamus REMT of STIMULEERT de hypofyseACHTERkwab in de afgifte van ADH.
Slide 9 - Quiz
Antwoord D
Hypothalamus:
TRH (thyroid releasing hormone): aansturing schildklier
Wanneer je wil weten of de schildklier goed werkt testen we het bloed op....
A
TSH
B
FT4
C
ADH
D
FSH
Slide 11 - Quiz
Antwoord B:
FT3 en FT4 = uitspraak: Vrij thyroxine 3/4
Het meeste T3 in het lichaam zit aan eiwitten gebonden. Het T3 dat over blijft wordt ook wel vrij T3 genoemd (FT3). T3 wordt gebruikt om te kijken of er een probleem is met de schildklier.
Schildklier /Thyroid:
functie: energie regulatie
TSH= schildklier stimulerend hormoon wordt gemakt in de hypofyse
ADH= Anti Diuretisch Hormoon (HAK)
FSH= Follikel Stimulerend Hormoon (HVK)
De schildklier wordt direct aangestuurd door:
A
hypothalamus
B
hypofyse voorkwab
C
hypofyse achterkwab
Slide 12 - Quiz
Antwoord B:
Hypothalamus detecteert het hormoon en zet de hypofyse voorkwab aan tot het produceren van TSH. Dit hormoon stimuleert de schildklier
HAK: ADH, oxytocine
HVK: TSH, ACTH, GH, LH, PRL, MSH
Wat betekent hyperparathyreoïdie
A
te snel werkende schildklier
B
Te snel werkende bijnier
C
Te snel werkende bijschildklier
D
Te snel werkend bijnierschors
Slide 13 - Quiz
Antwoord C
A= hyperthyreoïdie
D= Cushing
Wat is een belangrijke functie van de schildklierhormonen?
A
stimuleren van de celstofwisseling
B
remmen van ontstekingsreacties
C
zorgen voor een calciumbalans in het bloed
D
handhaven van een goede bloeddruk
Slide 14 - Quiz
Antwoord A
B: Door de bijnierschorshormonen
C: PTH (parathormoon- bijschildklieren)
D: Door ADH
Welke hormonale aandoening is het meest waarschijnlijk bij een patiënt die erg afgevallen is, een opgejaagd gevoel heeft en het erg warm heeft.
A
hypothyreoïdie
B
hyperthyreoïdie
Slide 15 - Quiz
Antwoord B
Welk orgaan produceert het thyreoïdstimulerend hormoon (TSH)?
A
de schilklier
B
de hypothalamus
C
de hypofyse
D
de bijschildklieren
Slide 16 - Quiz
Antwoord C: Hypofyse
B: hypothalamus:
TRH (thyroid releasing hormone): aansturing schildklier
Dat zijn cellen die aan het bloed worden afgegeven.
B
Dat zijn cellen in de lever die hormonen afbreken.
C
Dat zijn cellen die waar een specifiek hormoon invloed op kan uitoefenen.
D
Dat zijn cellen die bepaalde hormonen afgeven.
Slide 28 - Quiz
Antwoord C
Interne secretie is van toepassing op hormonen. Wat is interne secretie?
A
Dat is afgifte van een stof aan het darmkanaal.
B
Dat is afgifte van een stof naar de buitenwereld.
C
Dat is afgifte van een stof aan een zenuw.
D
Dat is afgifte van een stof aan het bloed.
Slide 29 - Quiz
Antwoord D
Elk hormoon zit met een kenmerkende hoeveelheid in het bloed. Door welk proces wordt deze hoeveelheid in het bloed gehandhaafd?
A
Door de stofwisseling in de doelwitcellen.
B
Door stimulerende terugkoppeling.
C
Door remmende terugkoppeling.
D
Door de afbraak van hormonen in de lever.
Slide 30 - Quiz
Antwoord C
Wat zijn endocriene weefsels?
A
Dat zijn weefsels die uit hormonen bestaan.
B
Dat zijn weefsels die hormonen produceren.
C
Dat zijn weefsels die externe secretie hebben.
D
Dat zijn weefsels die hormonen aan de buitenwereld afgeven.
Slide 31 - Quiz
Antwoord B
Wat zijn neurosecretorische cellen?
A
Dat zijn zenuwcellen die als doelwitcellen voor bepaalde hormonen dienen.
B
Dat zijn hersencellen die gevoelig zijn voor hormonen uit de hypofyse.
C
Dat zijn gespecialiseerde zenuwcellen met een endocriene functie.
D
Dat zijn gespecialiseerde endocriene cellen, die alleen invloed hebben op het zenuwstelsel.
Slide 32 - Quiz
Antwoord C
In een regelkring wordt de hypofyse remmend teruggekoppeld door de hoeveelheid schildklierhormoon in het bloed. Wat gebeurt er als het schilklierhormoon de hypofyse remmend terugkoppelt?
A
Dan neemt de hoeveelheid schildklierstimulerend hormoon (TSH) af.
B
Dan neemt de hoeveelheid (TSH) schildklierstimulerend hormoon toe.