P10 - Proeftoets - 38 MC vragen

1 / 40
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Het hormoon prolactine stimuleert de
A
Schildklier
B
Bijnieren
C
Baarmoeder
D
Borstklieren

Slide 2 - Quiz

Antwoord D
Hoe wordt de schildklier ook genoemd?
A
thyroïd
B
costae
C
epiglottis
D
diafragma

Slide 3 - Quiz

Antwoord A

B: Ribben
C: Strotklepje
D: Middenrif

Welk hormoon wordt er in de hypofyse achterkwab gevormd?
A
Oxytocine
B
Prolactine
C
Endorfine
D
Groeihormoon

Slide 4 - Quiz

Antwoord A
de andere  hormonen worden in de HVK gevormd
Bij welke van de volgende aandoeningen is sprake van een te hard werkende bijnier?
A
Syndroom van Cushing
B
Ziekte van Addison
C
Ziekte van Graves
D
Ziekte van Hashimoto

Slide 5 - Quiz

Antwoord A

Ziekte van Addison:
bijnier insufficiëntie(maak minder cortisol)
Ziekte van Hashimoto:
Hypothyreoïdie (T3,T4,calcitonine)
Ziekte van Graves:
Hyperthyreoïdie

Welke aandoening gaat gepaard met extreme en chronische vermoeidheid, gewichtstoename, koude handen en voeten, onregelmatige menstruatie, spierpijn en haaruitval?
A
Hyperthyreoïdie
B
Ziekte van Addison
C
Hypothyreoïdie
D
Syndroom van Cushing

Slide 6 - Quiz

Antwoord C

NB: Bij hypothyreoïdie ook hoog cholesterolgehalte en depressie.

Hyperthyreoïdie
:
Enige verschil:
  • gewichtsverlies
  • heel erg warm hebben
Cushing:
enige overeenkomst: gewichtstoename
een typische verdeling van vet: 
  • meer vet rond de buik (centrale obesitas) 
  • en de nek (buffalo hump)
Addison:
  • gewichtsverlies
  • bruine kleur van de huid
Er is sprake van een verhoogde productie van ACTH in de hypofyse. Dit leidt vervolgens tot een over stimulering van de bijnier en de productie van zijn hormonen. Hoe noem je dit?
A
ziekte van Cushing
B
ziekte van Addison

Slide 7 - Quiz

Antwoord A
ACTH:
Bijnierschors stimulerend hormoon
CRH (hypothalamus)
ACTH (HVK- hypofyse voorkwab)
te veel: Ziekte van Cushing
te weinig: Ziekte van Addison





De ziekte van Addison kan worden behandeld met substitutie medicatie.
Stelling: hierbij is het van belang dat tijden heel strikt worden gehanteerd.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Antwoord A
ADH regelt ...
A
de groei en ontwikkeling
B
de stofwisseling
C
rijping van de eicel
D
de resorptie van water in de nieren

Slide 9 - Quiz

Antwoord D

A: GH groeihormoon
B: T3 en T4 schildklierhormonen
C: FSH (follikel stimulerend hormoon) 
Wat is de rol van de hypothalamus bij de afgifte van antidiuretisch hormoon (ADH)?
A
De hypothalamus REMT de hypofyseVOORkwab in de afgifte van ADH.
B
De hypothalamus STIMULEERT de hypofyseACHTERkwab in de afgifte van ADH.
C
De hypothalamus REMT of STIMULEERT de hypofyseVOORkwab in de afgifte van ADH.
D
De hypothalamus REMT of STIMULEERT de hypofyseACHTERkwab in de afgifte van ADH.

Slide 10 - Quiz

Antwoord D

Hypothalamus:
  • TRH (thyroid releasing hormone): aansturing schildklier
  • CRH (corticosteroid releasing hormone): aansturing bijnier
  • GNRH (gonadotropic hormone): aansturing geslachtsklieren
  • GHRH (growth hormone releasing hormone): aansturing hypofyse
  • ADH (anti diuretisch hormoon, vasopressine): waterhuishouding
  • Oxytocine: “knuffelhormoon”, ween opwekken, toeschietreflex moedermelk
HAKADH, oxytocine
HVKTSH, ACTH, GH, LH, PRL, MSH

Als een schildklier te veel hormonen maakt dan
A
is er te weinig verbranding in de cellen.
B
is er teveel verbranding in de cellen
C
daalt de bloeddruk
D
ontwikkelt de patiënt vaak een "buffalo hump"

Slide 11 - Quiz

Antwoord B

C: Ziekte van Addison
D: ziekte van Cushing

Wanneer je wil weten of de schildklier goed werkt testen we het bloed op....
A
TSH
B
FT4
C
ADH
D
FSH

Slide 12 - Quiz

Antwoord B:

FT3 en FT4 = uitspraak: Vrij thyroxine 3/4
Het meeste T3 in het lichaam zit aan eiwitten gebonden. Het T3 dat over blijft wordt ook wel vrij T3 genoemd (FT3). T3 wordt gebruikt om te kijken of er een probleem is met de schildklier.  
Schildklier /Thyroid: 
functie: energie regulatie
TSH= schildklier stimulerend hormoon wordt gemakt in de hypofyse
ADH= Anti Diuretisch Hormoon (HAK)
FSH= Follikel Stimulerend Hormoon (HVK)


De schildklier wordt direct aangestuurd door:
A
hypothalamus
B
hypofyse voorkwab
C
hypofyse achterkwab

Slide 13 - Quiz

Antwoord B:
Hypothalamus detecteert het hormoon en zet de hypofyse voorkwab aan tot het produceren van TSH. Dit hormoon stimuleert de schildklier

HAK: ADH, oxytocine

HVK: TSH, ACTH, GH, LH, PRL, MSH



Wat betekent hyperparathyreoïdie
A
te snel werkende schildklier
B
Te snel werkende bijnier
C
Te snel werkende bijschildklier
D
Te snel werkend bijnierschors

Slide 14 - Quiz

Antwoord C

A= hyperthyreoïdie
D= Cushing

Wat is een belangrijke functie van de schildklierhormonen?
A
stimuleren van de celstofwisseling
B
remmen van ontstekingsreacties
C
zorgen voor een calciumbalans in het bloed
D
handhaven van een goede bloeddruk

Slide 15 - Quiz

Antwoord A

B:  Door de bijnierschorshormonen
C: PTH (parathormoon- bijschildklieren)
D: Door ADH
Welke hormonale aandoening is het meest waarschijnlijk bij een patiënt die erg afgevallen is, een opgejaagd gevoel heeft en het erg warm heeft.
A
hypothyreoïdie
B
hyperthyreoïdie

Slide 16 - Quiz

Antwoord B
Welk orgaan produceert het thyreoïdstimulerend hormoon (TSH)?
A
de schilklier
B
de hypothalamus
C
de hypofyse voorkwab
D
de bijschildklieren

Slide 17 - Quiz

Antwoord C: Hypofyse

B: hypothalamus:
  • TRH (thyroid releasing hormone): aansturing schildklier
  • CRH (corticosteroid releasing hormone): aansturing bijnier
  • GNRH (gonadotropic hormone): aansturing geslachtsklieren
  • GHRH (growth hormone releasing hormone): aansturing hypofyse
  • ADH (anti diuretisch hormoon, vasopressine): waterhuishouding
  • Oxytocine: “knuffelhormoon”, ween opwekken, toeschietreflex moedermelk
C: HAK: ADH, oxytocine
     HVK: TSH, ACTH, GH, LH, PRL, MSH
D: stresshormonen cortisol en adrenaline
Welke stof is cruciaal bij het functioneren van de schildklier?
A
Calcium
B
Jodium
C
Natrium
D
Kalium

Slide 18 - Quiz

Antwoord B
T4 (thyroxine) bestaat uit 4 Jodium atomen
T3 (tri-joodthyronine) bestaat uit 3 Jodium atomen
Welk hormoon zorgt ervoor dat de geboorte op gang komt (weeën)?
A
Oxytocine
B
Prolactine
C
FSH
D
Oestrogeen

Slide 19 - Quiz

Antwoord A

B - prolactine;  melkproductie
C- FSH; rijping van de eicellen
D - Oestrogeen; ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken

Waar wordt oxytocine gemaakt?
A
In de achterkwab van de hypofyse
B
In de voorkwab van de hypofyse

Slide 20 - Quiz

Antwoord A

HAK: ADH, oxytocine
HVK: TSH, ACTH, GH, LH, PRL, MSH
Adrenaline en epinefrine zijn twee verschillende namen voor hetzelfde hormoon.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Antwoord A: Juist
Adrenaline wordt gemaakt in
A
bijnierschors
B
schildklier
C
hypofyse
D
bijniermerg

Slide 22 - Quiz

Antwoord D

A: Insuline glucagon
B: T3 en t4 en calcitonine
C:  HAK: ADH, oxytocine
     HVK: TSH, ACTH, GH, LH, PRL, MSH

Waar wordt cortisol aangemaakt?
A
Bijnierschors
B
Bijniermerg
C
Schildklier
D
Bijschildklieren

Slide 23 - Quiz

Antwoord A

B: Adrenaline en epinefrine
C: T3, T4 en calcitonine
D: PTH (Parathormoon)
Wat is een van de effecten van cortisol?
A
Bevorderen van groei
B
Remmen van onstekingsreactie
C
Stimuleren immuunsysteem
D
Verlagen bloedglucoseconcentratie

Slide 24 - Quiz

Antwoord B

A: GH = Groeihormoon (HVK)
C: GH = Groeihormoon (sneller herstel)
D: Insuline

Waar wordt testosteron geproduceerd
A
Hypofyse
B
Hypothalamus
C
Bijnieren
D
Teelballen

Slide 25 - Quiz

Antwoord D

A:   HAK: ADH, oxytocine
       HVK: TSH, ACTH, GH, LH, PRL, MSH
B:  
  • TRH (thyroid releasing hormone): aansturing schildklier
  • CRH (corticosteroid releasing hormone): aansturing bijnier
  • GNRH (gonadotropic hormone): aansturing geslachtsklieren
  • GHRH (growth hormone releasing hormone): aansturing hypofyse
  • ADH (anti diuretisch hormoon, vasopressine): waterhuishouding
  • Oxytocine: “knuffelhormoon”, ween opwekken, toeschietreflex moedermelk
C: Bijnieren
  • cortisol
  • epinefrine
  • adrenaline

Alleen mannen produceren testosteron.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quiz

Antwoord B

Onjuist
vrouwen: ovaria en bijnieren: 1-2 mg p/dg
Mannen: testes en bijnieren:7 mg p/dg
Progesteron wordt gevormd door....
A
De hypofyse voorkwab
B
Het gele lichaam (corpus luteum)
C
De teelballen (testis)
D
Hypofyse achterkwab

Slide 27 - Quiz

B.
Het omhulsel van de eicel dat na de eisprong achterblijft in de eierstok noemen we het gele lichaam. 
Het gele lichaam geeft de geslachtshormonen oestrogeen en progesteron af. 
Deze zorgen voor groei van het baarmoederslijmvlies, zodat een eventueel embryo zich in kan nestelen. Na verloop van tijd gaat de placenta (moederkoek) ook progesteron afgeven wat zorgt voor de ontwikkeling van melkklieren in je borsten.
Oestrogenen zorgen voor
A
secundaire geslachtskenmerken jongen
B
primaire geslachtskenmerken jongen
C
secundaire geslachtskenmerken meisje
D
primaire geslachtskenmerken meisje

Slide 28 - Quiz

Antwoord C
ADH wordt aangemaakt in:
A
De hypothalamus
B
De hypofyse achterkwab
C
De hypofyse voorkwab
D
De bijnieren

Slide 29 - Quiz

Antwoord B

HAK: ADH, oxytocine
HVK: TSH, ACTH, GH, LH, PRL, MSH
Wat zijn "doelwitcellen"
A
Dat zijn cellen die aan het bloed worden afgegeven.
B
Dat zijn cellen in de lever die hormonen afbreken.
C
Dat zijn cellen die waar een specifiek hormoon invloed op kan uitoefenen.
D
Dat zijn cellen die bepaalde hormonen afgeven.

Slide 30 - Quiz

Antwoord C
Interne secretie is van toepassing op hormonen.
Wat is interne secretie?
A
Dat is afgifte van een stof aan het darmkanaal.
B
Dat is afgifte van een stof naar de buitenwereld.
C
Dat is afgifte van een stof aan een zenuw.
D
Dat is afgifte van een stof aan het bloed.

Slide 31 - Quiz

Antwoord D
Elk hormoon zit met een kenmerkende hoeveelheid in het bloed.
Door welk proces wordt de hoeveelheid van de meeste hormonen in het bloed gehandhaafd?
A
Door de stofwisseling in de doelwitcellen.
B
Door stimulerende terugkoppeling.
C
Door remmende terugkoppeling.
D
Door de afbraak van hormonen in de lever.

Slide 32 - Quiz

Antwoord C
Wat zijn endocriene weefsels?
A
Dat zijn weefsels die uit hormonen bestaan.
B
Dat zijn weefsels die hormonen produceren.
C
Dat zijn weefsels die externe secretie hebben.
D
Dat zijn weefsels die hormonen aan de buitenwereld afgeven.

Slide 33 - Quiz

Antwoord B
Wat zijn neurosecretorische cellen?
A
Dat zijn zenuwcellen die als doelwitcellen voor bepaalde hormonen dienen.
B
Dat zijn hersencellen die gevoelig zijn voor hormonen uit de hypofyse.
C
Dat zijn gespecialiseerde zenuwcellen met een endocriene functie.
D
Dat zijn gespecialiseerde endocriene cellen, die alleen invloed hebben op het zenuwstelsel.

Slide 34 - Quiz

Antwoord C
Wanneer spuit je glucagon bij?
A
Bij een hypoglycaemie
B
Bij een hyperglycaemie
C
Glucagon kan je niet spuiten, dat maakt het lichaam zelf aan.
D
Bij een normoglycaemie

Slide 35 - Quiz

Antwoord A
Waarom is het bepalen van de HbA1c van toegevoegde waarde?
A
Dit is een preciezere bepaling van de glucosewaarde
B
Vaststelling diabetes type 1 of type 2
C
Glucosewaarden van 3 maanden opvolgen

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Wat is insulineresistentie?
A
Iemand kan niet tegen insuline
B
De cellen reageren niet goed meer op insuline
C
Insuline wordt te snel afgebroken
D
De insuline wordt niet opgenomen in het bloed

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

De endocriene functie van de alvleesklier bestaat uit de afgifte van de volgende hormonen ...
A
Renine en insuline
B
Insuline en aldosteron
C
Insuline en glucagon
D
Glucagon en aldosteron

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Hoe ziet de urine eruit bij iemand met een hoog bloedsuiker?
A
Donker en weinig
B
Geconcentreerd en bloederig
C
Hetzelfde als bij een laag bloedsuiker
D
Licht en veel

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de normaalwaarde van de bloedsuiker
A
tussen 2 en 4
B
tussen 3 en 6
C
tussen 4 en 8
D
hoger dan 8

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions