This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
tt: Hij antwoordt nooit snel.
vt: Hij antwoordde nooit snel.
Hij heeft snel geantwoord.
Wat heb jij gemaakt?
Hij heeft geboft.
Pak je boek eens!
Verbied je zoon om uit te gaan!
Kies eens wat uit!
Geen onderwerp: kies de ik-vorm
onvoltooid deelwoord (OD)
bijvoeglijk naamwoord
Fluitend liep hij op ons af.
De vergrote foto hing aan de muur.