Hoe gaat het nu met jullie? Zoals jullie gehoord zullen hebben, gaan we voorlopig nog niet naar school. We moeten nog even geduld hebben. Voor deze week dus weer een nieuwe taak in Lesson-Up. Lees mijn uitleg en die in je boek goed en maak daarna pas de opdrachten.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
Middelbare school
This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Hallo leerlingen,
Hoe gaat het nu met jullie? Zoals jullie gehoord zullen hebben, gaan we voorlopig nog niet naar school. We moeten nog even geduld hebben. Voor deze week dus weer een nieuwe taak in Lesson-Up. Lees mijn uitleg en die in je boek goed en maak daarna pas de opdrachten.
Slide 1 - Slide
Opdrachten voor de week van 6 t/m 10 april (week 15)
We beginnen met het huiswerk van vorige week goed na te kijken aan de hand van de antwoorden. Nogmaals: verbeter de fouten en doe dit serieus! Deze week sluiten we hfdst. 6 af van Spelling en we maken een begin met hfdst. 5 van Lezen. Vergeet vooral ook niet in je boek te lezen. Hebben jullie inmiddels een boek uitgekozen voor de pitch?
Succes met deze weektaak!
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Over werkwoordsvormen en werkwoordstijden
Je leert de verschillende werkwoordsvormen herkennen en correct spellen. Je leert ook de verschillende werkwoordstijden herkennen en benoemen.
Open je boek op bladzijde 186 en lees de theorie in het groene stuk. Bestudeer de uitleg in de dia's en maak daarna de opdrachten uit je boek. Je maakt de startopdracht en opdracht 1 t/m 4 van bladzijde 186 en 187.
Slide 8 - Slide
de volledige namen van de vormen
infinitief (inf) of hele werkwoord
persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
voltooid deelwoord (vd)
onvoltooid deelwoord (od)
Slide 9 - Slide
de volledige namen van de tijden
onvoltooid tegenwoordige tijd = ott
onvoltooid verleden tijd = ovt
voltooid tegenwoordige tijd = vtt
voltooid verleden tijd = vvt
Slide 10 - Slide
In welke zin is het werkwoord (persoonsvorm) goed gespeld
A
Wij verfte het huis.
B
Wij verfden het huis.
C
Wij verften het huis
D
Wij verfdden het huis.
Slide 11 - Quiz
Het is belangrijk dat je weet hoe je de verleden maakt. Daarom krijg je nu een filmpje te zien waarin dit nog een keer goed wordt uitgelegd bij zowel zwakke als bij sterke werkwoorden. Kijk en luister hier goed naar!
Slide 12 - Slide
0
Slide 13 - Video
de persoonsvorm
In de voltooide tijd is de persoonsvorm een vorm van het werkwoord hebben of zijn. Verderop in de zin staat dan een voltooid deelwoord.
Bijvoorbeeld: Mijn zusje heeft een mooie tekening gemaakt.
Zij is vanochtend niet naar school gegaan.
Slide 14 - Slide
zwakke werkwoorden
Wanneer je de volgende link aanklikt kun je ook nog een keer oefenen met de zwakke werkwoorden.
Je kunt altijd nog even kijken op bladzijde 66 van je boek naar de uitleg hierover.
Slide 15 - Slide
https:
Slide 16 - Link
Puzzel
Voordat je aan de opdrachten begint kun je in de volgende link een puzzel maken om te zien of je de lesstof hebt begrepen. Klik steeds op een cijfer om te zien wel werkwoord je moet vervoegen en vul dit in.
Wanneer je het zwarte balkje 'theorie' aanklikt kun je nog een keer de behandelde lesstof over de werkwoordsvormen en werkwoordstijden bekijken.
Slide 17 - Slide
https:
Slide 18 - Link
We gaan deze week ook beginnen met Lezen, hoofdstuk 5. Enkelen van jullie hebben al vooruit gewerkt en dat betekent misschien dat je minder huiswerk hoeft te maken. Doe wel mee en lees alles goed; dan kun je misschien al de eerste verbeteringen aanbrengen.
Sla je boek open op bladzijde 132 en lees de theorie in het groene gedeelte. Hier leer je tekstdoelen herkennen. Bekijk de extra uitleg hierna en maak opdracht 1, 2 en 3 van blz. 132 t/m 135. Opdracht 4 gaat, net als opdracht 3, ook over tekst 2. Je moet hier een samenvatting maken in maximaal 150 woorden. Misschien wil je hier alvast aan beginnen, want volgende week staat deze opdracht bij het huiswerk voor week 16. Je mag altijd vooruit werken.
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Video
Nog even herhalen
Je hebt dus altijd een doel met je tekst. Je wilt dat de lezer zich vermaakt; dan is je tekstdoel amuseren.
Je wilt dat iemand iets weet, bijvoorbeeld een nieuwsbericht; dan ga je informeren.
Jouw mening is zo belangrijk dat je wilt dat de ander dezelfde mening heeft; dan wil je overtuigen.
Je wilt iemand aanzetten om iets te doen. Dan wil je iemand overhalen of activeren.
Slide 21 - Slide
Waarom is het goed om tekstdoelen te kunnen herkennen?
A
zo weet je wat de schrijver wil bereiken
B
om er meer van te kunnen begrijpen en te leren
C
dan word je niet te snel overtuigd of overgehaald
D
om teksten te beoordelen en er kritisch naar te kijken
Slide 22 - Quiz
Welke tekstdoelen ken je?
A
informeren, amuseren en overhalen
B
informeren, amuseren, overhalen, uitleggen, activeren en betogen
C
informeren, amuseren, overtuigen en activeren
D
ik ken geen tekstdoelen
Slide 23 - Quiz
Kan reclame meerdere tekstdoelen hebben?
A
ja
B
nee
Slide 24 - Quiz
Wat zijn voorbeelden van tekstdoelen?
A
artikel, tijdschrift, krant
B
informeren, amuseren, activeren, overtuigen
C
informerende tekst, activerende tekst, amuserende tekst
Slide 25 - Quiz
Als het gaat om tekstdoelen, van wie is het dan het doel?
A
de docent Nederlands
B
de schrijver van de tekst
C
de lezer van de tekst
D
schrijver én lezer
Slide 26 - Quiz
Kan een tekst meerdere tekstdoelen hebben?
A
Ja
B
Nee
Slide 27 - Quiz
Dit was de weektaak voor week 15. Ik wens jullie veel succes met de opdrachten. Zorg dat je een boek hebt uitgekozen voor de Pitch, want volgende week wil ik graag de titel weten. Lees je andere boek snel uit en begin dan met dit boek.
Jullie mogen me mailen in Magister of naar ovm@rijswijkslyceum.nl